Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 19]
| |
2.
Schynt de hel dan op te bersten:
Schoon de duivelschaaren knersten:
Is de wereld op de been:
Scheen de Hemel te verdwynen:
Mogt het alles vyand schynen:
Ziels gerustheid gaat niet heên.
3.
In de stormen en de baaren
Zal 't geruste harte vaaren,
Onder 's Heeren hand en oog,
Als eens Noach, vry van schade,
Toen hy dreef op Gods genade,
Tot hy uitging op het droog.
4.
O wat liefelyk verlusten!
Dus in God te mogen rusten,
Als het al in onrust is.
Die zal rusten in de graven,
En de schoone Hemelhaven.
Die verwachting is gewis.
6.
Maar die in des Satans strikken
Rusten, ô wat naar verschrikken
Zal hen stooren in die rust!
't Is, als die door donderslagen
't Huis in blikzemvlammen zagen,
En 'er niemand is, die blust.
|
|