Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Licht. Toon: Dat ik een Honigbytje waar'. 1. Oliefelyk genadelicht, Na dat de ziel door duisternissen Moest Gods aanschyn missen! O gewenscht gezicht! Myn God! bestraal ook dus myn oog, Dat ik my in uw licht verheugen moog'. Vergunt gy my dat, Heer! Ik wensche dan niet meer. 2. Houd, wereldling, uw koorn en wyn, Verblyd u in uw' volle schuuren; 't Zal niet lange duren. Ik zal blyder zyn, [pagina 12] [p. 12] Als my Gods oog in gunst beschynt. Dat is een Zon, daar 't donker door verdwynt: En zulk een gloristraal Verlicht de Hemelzael. 3. En schoon ik, Heer! uw troostlicht mis, Wyl zich uw aanschyn houd verschoolen: Laat my toch niet doolen In de duisternis Van 't helleryk, door zondbedryf; Maar dat uw' Geest ten Leidsman by my blyf, En ik u nooit begeef, Maar dan ook aan u kleef. 4. O dat ik in uw licht toch mag De duisternis des doods doorwand'len, En gestadig hand'len Als in licht en dag! De nacht komt in het graf wel haast, Wanneer de dood de levenslamp uitblaast. O zalig! die zyn' plicht Heeft in dat licht verricht. 5. Hoe vrolyk zal die dageraad Aanblikken, als men eens na dezen Weêr zal zyn verrezen Tot dien gloristaat, Waar in men door onmidd'lyk licht U zien zal aangezicht tot aangezicht, Daar nooit meer duisternis, Maar eeuwig Heillicht is! Vorige Volgende