Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 7]
| |
Hoe vuil voor heên, en hoe afkeerlyk.
Zalig zulk een ziel,
Die dat te beurte viel.
2.
God komt als Vader, Zoon, en Geest,
En ieder brengt zyn gave mede,
Waar door hy al 't gebrek geneest.
Dan woont daar tegen, vreugd, en vreede.
Daar legt dan 's duivels troon gevelt,
En al wat tegen God zich stelt.
Hy vormt zyn beeld daar in de stede,
En bewoont altyd
Het huis, hem eens gewyd.
3.
Drieeenig God! wil ook myn hert
U tot een throon, en tempel maken,
Zo dat gy daar gehuisvest werd.
Breng daar de dingen, die ontbraaken.
't Is dan des Hemel Konings hof,
Tot myne vreugd, en zynen lof,
Om 't wenschelykst van alle zaken,
Door een' vreugdepsalm,
Tot myn Hosannagalm.
4.
O! breng doch uwen sleutel mee,
Gy dien kont open doen, en sluiten.
Ei, sla de grendels toch aan twee,
En sta niet langer meer daar buiten.
Kom in! kom in, ô Eerenvorst!
Gy zyt 't, naar wien myn ziele dorst.
O laat toch niets u stuiten!
Kom doch binnen gaan.
Ik biede u alles aan.
|
|