Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Gods lof. Toon: Petit Bourdeaux. 1. 't Heug'lykst, dat men kan begeeren, Is te zingen 's Heeren lof. Zulken wil hy weder eeren, Die hem eeren. Wat al stof Om zyn deugden te verhaalen, Die zo klaar en luisterryk In zyn woord en werken straalen, Tot het hoogste gloriblyk! 2. O wat Wysheid! O wat Goedheid Aan het menschelyk geslacht! O wat Vriend'lykheid, en Zoetheid! O wat Hoogheid! O wat Kracht! O wat Heiligheid, en Waarheid! O wat Liefde, met wat Recht, Glinstert meer, dan zonneklaarheid, In al, wat hy doet en zegt! 3. Maar in Hem is meêr te vinden, Dan men ooit begrypen kan. O! wie zou 't zich onderwinden? 'k Weet' er maar een stukje van. Ei, wat zouden aardelingen, Met een eng bepaalt verstand, Hier de diepten Gods doordringen? Dat is werk voor 't Vaderland. 4. Alles moet men hier beschouwen In een duister spiegellicht. [pagina 4] [p. 4] 't Is niet alles hier t'ontvouwen, Maar het helderste gezicht Van dien gloriryken Vader, Is te zien in zynen Zoon. Had men oogen allegader, O wat was dat aanzien schoon! 5. Och dat steeds myn hart en tonge Van een lofzang zwanger zy, En dien zo voor and'ren zonge, Dat zy 't deden nevens my! 't Is 't bedryf der Hemelingen Voor Gods throon: ik doe dat meê. Wilt gy 't nieuwe lied daar zingen, Dat beginne hier alreê. Vorige Volgende