en sterk, en als er nog een stuk of wat jongere broertjes en zusjes om de tafel zitten, die veel van een dikke boterham houden, terwijl je moeder ze alleen maar een dunne kan geven.
Op een avond zag ik, dat mijn vader zich klaarmaakte voor een nieuwe reis. 's Middags had ik de ‘Albatros’ in de haven zien liggen en ik wist, dat die de volgende morgen weer op visvangst zou gaan.
‘Vader,’ zeg ik ineens, ‘neem me morgen mee op de Albatros.’
‘Nee,’ zegt mijn vader stug.
‘Vader,’ zeg ik, ‘als u me nu niet meeneemt, laat ik me de volgende week aanmonsteren op de Lutine.’
Mijn vader keek me even aan en hij moet hebben gezien, dat ik meende, wat ik zei.
‘Dus je wilt met alle geweld naar zee?’ vroeg hij bars.
‘Ja, vader,’ zei ik.
Toen kwam mijn vader naar me toe en legde zijn hand om mijn schouder. ‘Weet je nog,’ vroeg hij heel ernstig, ‘van die sneeuwstorm van twee jaar geleden, toen er op een avond zes en veertig man uit ons stadje zijn omgekomen?’
‘Zeven en veertig, vader,’ zei ik; ‘u rekent Bart Boom niet mee, die eerst een week of zes later is aangespoeld...’
Mijn vader keek me ernstig aan en zei: ‘Je weet alles dus nog heel precies en je wilt toch nog mee?’
Ik weet niet, wat er op dat ogenblik eigenlijk precies in me omging, maar ik begon opeens te snikken en ik riep: ‘Ja, vader, naar zee! Dat heb ik altijd gewild!’ Juist kwam mijn moeder de kamer binnen. ‘Vrouw,’ zei mijn vader, ‘onze jongen wil varen. Wil je hem missen, dan gaat hij morgen met me naar zee op de Albatros.’
Mijn moeder was een vrouw van heel weinig woorden. Ze keek me aan, omhelsde en kuste me en zei: ‘God zegen je, mijn jongen. De lieve God kan je overal bewaren!’
Dat was haar toestemming. En de volgende dag was ik