Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
H.J.A. BardamuMan van zijn eeuw is naar de vorm een roman. De hoofdpersoon zoekt wraak te nemen op een vriend die iets heeft gehad met de vrouw die hij inmiddels heeft verlaten. Dit aloude gegeven wordt niet zozeer uitgewerkt, als wel als aanleiding genomen om de lezer deelgenoot te maken van de gedachten van de ik-figuur over de wereld en hoe deze in elkaar zit. Het voorbeeld is onmiskenbaar Céline, en de ik-figuur houdt er ook ongeveer dezelfde mismoedige levensvisie op na als de hoofdpersoon van Reis naar het einde van de nacht. De toon is echter een heel andere dan die van Ferdinand Bardamu. Het is die van Jacques de Kadt, in zijn anti-burgerlijke tirades tegen ‘de maagmens’ uit de jaren dertig, zoals Paul Kalma al eerder constateerde (in de Volkskrant, 8 oktober 1993) Luister maar: ‘De oorlog had één groot voordeel. Het leven werd niet bedorven door de slijmbeschaving waaronder we nu lijden; de dagelijkse luxe, of je arm bent of miljonair, dat je dit kunt doen, maar evengoed dat, of iets dergelijks, of helemaal niets en dat altijd begeleid door tetterende vrolijkheid of houten naastenliefde of allebei. Het is de onbestelde overvloed tot in onze vuilnisbakken die ons tot een leven met de kleur van mayonaise veroordeelt.’Ga naar eind62 Vergelijk die passage met deze uit Het fascisme en de nieuwe vrijheid van Jacques de Kadt: ‘Geen eerlijk onderzoek kan ontkennen, dat we geleefd hebben en nog leven in een tijdperk, waarin de ondermens, die ik liever maagmens zou noemen, steeds dreigender kwam opzetten en steeds invloedrijker werd, terwijl aan de andere kant de geldmens het beste deel der wereld voor zich in beslag nam. Daardoor werd de positie van de cultuur-mens, van de mens dus, uiterst precair.’Ga naar eind63 | |
[pagina 166]
| |
Uiteindelijk stelt het boek teleur, omdat het de pretentie die in de titel tot uitdrukking komt, niet waarmaakt. Heeft dat wellicht te maken met het feit dat de auteur al schrijvende weg steeds minder in het oog houdt dat hij niet de hoofdpersoon van zijn boek is? Er zijn ten minste twee aanwijzingen dat het toch zo gegaan is. De ik-figuur, Pierre, moet volgens het boek tegen het eind van de jaren dertig zijn geboren. Hij heeft de Tweede Wereldoorlog dus slechts als heel klein kind meegemaakt. De term ‘meegemaakt’ is dan op zichzelf al overdreven. Maar in Man van de eeuw beschikt Pierre in de loop van het boek over herinneringen aan de oorlog die alleen maar beklijfd kunnen zijn bij iemand die minstens tien jaar ouder is, iemand dus van de leeftijd van Hofland. Pierre wordt voorts beschreven als historicus in dienst van de Universiteit van Amsterdam, waarbij onduidelijk blijft welke precieze positie hij bekleedt. In ieder geval is hij geen hoogleraar, dus blijft voor iemand van zijn leeftijd de functie van docent of hoofddocent over. Hofland blijkt er merkwaardige denkbeelden op na te houden over hoe de arbeidsdag van een universitair wetenschapsbeoefenaar er de laatste twintig jaar uitziet. Onderwijs hoeft Pierre kennelijk niet te geven, en vergaderen, of zelfs maar het plegen van overleg binnen vakgroep, studierichting, instituut of faculteit evenmin. Collega's zijn er niet. De onderzoeker Pierre is bezig met een ‘opstel’, en hij kan het zich veroorloven op de bonnefooi, en zonder eerst universitaire toestemming te verkrijgen, met behulp van formulieren in triplo, in een opwelling naar Warschau te vliegen, ‘om Polen te zien’ en ‘als ik bofte papieren te vinden’. In Warschau neemt hij de trein naar Bialystok, want daar in de buurt waren de Nederlandse oorlogskolonisten die object zijn van zijn onderzoek (‘opstel’) terechtgekomen. Maar voor hij zover is, ‘zag ik dat ik aan een idiote onderneming was begonnen, halsoverkop, onvoorbereid de barre volksdemocratie in’, en midden in de nacht stapt hij uit en wacht op de trein terug naar Warschau. Waarna de gebruikelijke uitweidingen over zwarthandelaren, hotels en hoeren. De derde dienstreis gaat naar Berlijn. Over de eerste, naar Koblenz, wordt niet meer meegedeeld dan dat hij er in het rijksarchief (?) vond wat hij er zocht (blz. 34), hetgeen op bladzijde 209 ‘een paar voetnoten’ blijkt te hebben opgeleverd. Of dienstreis? Pierre haalt er zijn bankrekening voor leeg, alsof het een vakantietocht betreft. In West-Berlijn kruipt hij, na zichzelf ‘een dag vrijaf’ te hebben gegeven, in het beoogde archief, maar zijn poging om ook in Oost-Berlijn iets aan de weet te komen, loopt dankzij een volstrekt gebrek aan voorbereiding, op niets uit. Over de | |
[pagina 167]
| |
kwaliteit van Pierre's overschrijfkunst zijn twijfels mogelijk, waar ‘Carl von Clausewitz’ bij hem ‘Karl von Clausewitz’ heet. En dat alles voor één opstel! Wie zou niet jaloers worden op zo'n universitaire werksfeer. Of is Hofland ook hier vergeten dat hij ‘Pierre’ niet is? |