Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Boodschap uit de stilteOm een verdediging van de religie gaat het hier niet. En de keuze voor Jezus als onderwerp is niet willekeurig, maar ook niet noodzakelijk. Wat de schrijver bracht tot zijn in veel opzichten even merkwaardige als boeiende studie,Ga naar eind18 zet hij aan het begin ervan uiteen: hij ziet religie niet als opium voor een volk, ook niet als een projectie waarmee de mens de tekorten van het aardse bestaan compenseert, maar als een opgave waarvoor ieder zich gesteld ziet die zin en betekenis zoekt in het eigen bestaan. Want mensen staan tot de wereld in een dubbelzinnige verhouding: zij staan tegenover die wereld, maar maken er tezelfdertijd deel van uit. Het zoeken naar religie is de vorm waarin de mens aan die dubbelzinnige verhouding gestalte probeert te geven. Zulke uitgangspunten stempelen de schrijver niet tot een gelovige die anderen probeert te overtuigen, maar tot iemand die de kern van het menselijk bestaan zoekt in het vermogen er zin aan te geven. Hij is ook geen theoloog en bekent al op de eerste bladzijde niet vanuit religieuze overtuiging tot het schrijven van dit boek te zijn gekomen: ‘In eigen wetenschappelijk werk en onderwijs heb ik ervaren welk een beletsel kritisch theoretisch besef vormt voor het aanvaarden van enigerlei vorm van religieus geloof.’ Als hij zich nu op het terrein van de christelijke theologie waagt, dan is dat omdat hij de figuur van Jezus daar belichten wil als een van de leidsmannen die de weg wijst naar de mogelijkheid zich met het probleem van de menselijke zingeving te verzoenen. In de theologische literatuur over Jezus vond hij daarvoor te weinig grond. Maar: ‘Theologie is te belangrijk om haar beoefening uitsluitend aan vaklieden over te laten.’ Daarom besloot hij tot een eigen interpretatie van de overgeleverde berichten over het leven van Jezus. Het resultaat is, zoals gezegd, even merkwaardig als boeiend. Dat ligt niet alleen aan het uitgangspunt van de schrijver, een uitgangspunt waarin de existentiële behoefte aan religie als zingeving gesteld wordt zonder daaraan de keuze voor een bepaalde godsdienst te verbinden. Het ligt vooral aan de | |
[pagina 68]
| |
wijze waarop hij zijn voornemen uitvoert; dat heeft weer ten nauwste te maken met zijn persoon.
Jan van Baal (1909-1992) combineerde de wetenschappelijke studie van ons vreemde volkeren met een carrière als bestuursambtenaar in Nederlands Oost-Indië, die bekroond werd met het gouverneurschap van het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea (1953-1958). Daarna was hij hoogleraar in Utrecht tot hij in 1972 wegens de ongunst der tijden voortijdig het emeritaat zocht. Het is fascinerend om de technieken die hij ooit toepaste op de bestudering van Papoea-stammen, nu gebruikt te zien in de ontleding van de evangeliën. Zijn boek is klein, misschien wel te klein; het laat zich lezen als een rustige detective, maar het ontleent zijn spanning toch vooral aan drie thema's die nadrukkelijk door Van Baal in het geding worden gebracht: het optreden van Pilatus, de betekenis van stilte en de authenticiteit van de figuur van Jezus. De tekst-kritische methode die hij hanteert, wordt op een af en toe bijna vermakelijke manier aangevuld met zijn ervaring als koloniaal gouverneur. Die laatste speelt vooral een rol bij het eerste thema, door Van Baal als het volgende probleem omschreven: ‘Wat heeft mijn collega Pilatus bewogen om op een dag, welks geestelijk karakter hem gebood zich minzaam op te stellen tegenover de joodse leiders, een kolossale rel te ontketenen om een ordinaire profeet te beschermen tegen de woede van hen wier feest hij door zijn aanwezigheid wilde opluisteren?’ Zijn antwoord wordt op ingenieuze wijze uit de evangeliën gelezen. De joodse leiders hadden Jezus heel goed op eigen houtje kunnen laten executeren - door steniging - wegens godslastering. In zulke zaken liet het Romeinse bestuur de gekoloniseerde bevolking geheel vrij. Dit nu echter, zo argumenteert Van Baal, durfden de overpriesters, oudsten en schriftgeleerden niet aan. Nog maar een paar dagen eerder immers had Jezus zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem gemaakt; de bevolking van de stad zou zo'n vonnis zeker niet zinnen. Daarom besloten zij Jezus ervan te beschuldigen de kroon te willen grijpen, om het karwei de lastige profeet uit de weg te ruimen zo te kunnen overdragen aan de Romeinse landvoogd: dit was een misdrijf tegen de staat dat uitsluitend hem ter beoordeling stond. Met dit doorschuiven van de verantwoordelijkheid was PilatusGa naar eind19 verre van gelukkig; voor zover hij dat al niet uit de berichten van zijn informanten had opgemaakt, bevestigde zijn verhoor van Jezus hem in zijn mening dat van deze man voor het Imperium geen enkele be- | |
[pagina 69]
| |
dreiging te verwachten was. Hij weigert Jezus aan een Romeinse rechtsgang te onderwerpen en maakt dat ook publiekelijk bekend, wellicht in de hoop dat het inmiddels toegestroomde publiek uit diegenen zou bestaan die Jezus weinige dagen eerder zo hartstochtelijk hadden toegejuicht. Een ernstige misrekening! Uitvoerig adviseert Van Baal vervolgens zijn Romeinse collega hoe hij nu het verstandigst had kunnen optreden om enerzijds Jezus te redden en anderzijds geen naargeestige rellen te laten ontstaan; maar dat mag, zoals wij weten, niet meer baten. Voor het derde en laatste thema van het boek is deze episode evenwel van eminent belang. Pilatus is namelijk kroongetuige bij de interpretatie van de boodschap van Jezus die Van Baal verdedigt. Van al zijn tijdgenoten had Pontius Pilatus er immers het meeste belang bij om zeker te weten of Jezus uit was op revolutie, politieke macht of het koningschap over de joden. Maar juist hij raakt ervan overtuigd dat deze vreemde prediker helemaal geen politieke of wereldse ambities heeft, dat zijn koninkrijk inderdaad niet, zoals hij zelf steeds stelde, van deze wereld is. Als ik Van Baal goed begrijp, volgt voor hem daaruit dat de figuur van Jezus niet van belang is als stichter van een kerk en al evenmin als revolutionair die maatschappelijke structuren gelijker wilde maken. Van belang is hij alleen als iemand die leert het goede der aarde te genieten en in dank daarvoor de medemens ten dienste te staan.
De sleutel tot de ontdekking van die boodschap door Jezus vindt Van Baal in de veertig dagen en nachten die Jezus doorbracht in de woestijn. Dat wil zeggen: in de stilte, de absolute stilte. ‘Haar volle macht (...) bereikt de stilte wanneer men op een maanloze nacht alleen in het veld is. Wanneer men neerligt, terwijl er niemand nabij is wiens lichaam men door de hand uit te steken kan aanraken, wanneer nergens een vuurtje brandt en alleen de sterren een zwak schemerig licht geven, wordt de stilte overweldigend. Zij vult alle hoeken. Wie zich daarvoor openstelt en luistert, die kan het overkomen dat hij zich plotseling geconfronteerd weet aan een alles en allen omvattende macht, die ook hemzelf met haar geheimzinnige grootheid doordringt, hem in zich opneemt en overtuigt van de presentie van het mysterie. Het is een ontmoeting, die in woorden niet te beschrijven valt. Zij verschrikt niet, maar verbijstert wel. Wie daar eenmaal iets van ervaren heeft, weet voor altijd van het bestaan van een mysterie waarvan de inhoud niet te peilen valt. Naar die stilte werd Jezus gezonden.’ | |
[pagina 70]
| |
Over die stilte gaan de indrukwekkendste passages van dit boekje, alleen al omdat het een stilte is die wij niet meer kennen. Het moderne leven wordt immers beheerst door de alomtegenwoordigheid van lawaai. ‘De mens, die vroeger veroordeeld was tot de stilte, heeft de stilte overwonnen. Nu blijkt hij veroordeeld tot de muziek. Er is echter een belangrijk verschil. De stilte dreef de mens uit naar zijn medemens, de muziek isoleert hem van zijn medemens. Zij maakt het gesprek onmogelijk. Het is een onthullend feit, dat de mens die, door zich bezig te laten houden door de muziek, zichzelf ontvlucht, tegelijk zijn medemens ontvlucht. De moderne mens is eenzaam en hij weet dat.’ Met zo'n slot wordt het relaas van Van Baal mij net iets te mooi. Men zou echter wensen dat hij zijn onderzoek naar de betekenis van stilte juist vanaf dit punt had kunnen voortzetten. Het verdwijnen van stilte is immers een van de hoogste prijzen van de moderniteit. |
|