De loden bal van het socialisme
(2012)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
De lessen van 40 jaar PvdA (1987)De partijstelsels van de West-Europese staten staan in de laatste jaren onder ongekende druk. Het electoraat is veel minder bestendig geworden. Nieuwe problemen en strijdpunten zijn in de politieke arena terechtgekomen; deze passen vaak niet, of heel slecht, in de traditionele links-rechtsschema's. Onder invloed van nieuwe media verandert de politieke cultuur; het belang van partijen daalt, of verandert op ongecontroleerde wijzen van karakter. Niettemin blijkt het voor nieuwe politieke partijen buitengewoon moeilijk te zijn om zich een vaste plaats in de bestaande partijstelsels te verwerven. In grote lijnen zijn de partijstelsels nog dezelfde als bij hun vorming in de eerste decennia van deze eeuw. Dit overlevingsvermogen doet vermoeden dat er op termijn geen wezenlijke veranderingen in deze stelsels zijn te verwachten. En dat betekent weer dat de PvdA ook in de nabije toekomst - ongeacht wijzigingen in ideologie, organisatie en strategie - goed zal zijn voor een zeker marktaandeel in het electoraat, zo tussen de 25 en 35 procent. Veel minder voorspelbaar is wat de partij voor die kiezers zal doen; of ze op nationaal niveau een permanente oppositiepartij zal blijken te zijn - vergelijkbaar met de Italiaanse pci - of weer een ‘natuurlijke regeringspartij’ wordt. Zeker is dat wat dit aangaat het jaar 1986 een waterscheiding in de ontwikkeling van de PvdA vormt. De ‘overwinningsnederlaag’ bij de Kamerverkiezingen was de uitkomst van een laatste, uiterste poging om deelname van de PvdA aan de landsregering te forceren op basis van de strategische concepties die de partij aan het eind van de jaren zestig omarmd had. Toen ik vorig jaar in Voorwaarts (1 juni 1986) de aftrap mocht verrichten in het interne debat over de toekomst van de PvdA dat na die ‘overwinningsnederlaag’ wel moest ontbranden, constateerde ik dat de PvdA toe was aan een grondige heroriëntatie op drie terreinen: dat van de ideologie, dat van de strategie en dat van de organisatie. Op mijn wenken werd ik niet bediend, maar op termijn wel. | |
[pagina 160]
| |
DaudtIn de toeleg op regeermacht blijken de op elkaar volgende Nederlandse sociaaldemocratische partijen opmerkelijk onsuccesvol. Enkele jaren geleden heeft de Amsterdamse politicoloog prof. dr. H. Daudt een alternatieve verklaring gegeven voor de achterblijvende machtspositie van de sdap en PvdA.Ga naar eind1 Deze heeft in ieder geval het voordeel dat ze zowel geldt voor de periode van verzuiling als voor de tijd van troebelen die daarop is gevolgd. Ik heb deze verklaring het Nolens-volens-theorema gedoopt. Ze berust allereerst op de vooronderstelling dat de Nederlandse politiek wordt beheerst door de tegenstelling tussen ‘rechts’ (de ‘partij van de orde’, zou Marx zeggen) en ‘links’, de partijen die de bestaande orde ingrijpend willen veranderen. ‘Rechts’ (of ‘niet-links’, want in deze visie bestaat er geen politiek centrum) heeft in Nederland altijd de meerderheid in het parlement uitgemaakt. Volgens Daudt heeft het ten aanzien van de sdap, respectievelijk de PvdA, altijd geopereerd op basis van de stelregel van de katholieke fractieleider uit de jaren twintig, Nolens, dat regeringssamenwerking met sociaaldemocraten ‘alleen bij uiterste noodzaak’ denkbaar is. Zo'n uiterste noodzaak bestond er, volgens het confessionele machtscentrum, na de Tweede Wereldoorlog; de wederopbouw, de Indonesische kwestie en het isoleren van de Communistische Partij Nederland (cpn) en de Eenheids Vakcentrale (evc) maakten deelname van de PvdA in zijn ogen noodzakelijk. In 1956 waren deze ‘uiterste noodzaken’ verdwenen, al zou een rooms-rode regering nog twee jaar krachteloos verder regeren. Een nieuwe ‘uiterste noodzaak’ deed zich voor in 1965, toen de niet-linkse regering niet in staat was tot overeenstemming te komen over een nieuwe omroepwet. Op dit punt hadden de kvp en arp overeenkomstige belangen met de PvdA. Aldus vond het kabinet-Cals/Vondeling zijn bestaansgrond volgens het Nolens-volens-theorema in het regelen van deze omroepkwestie. Daarna was de PvdA niet meer nodig als regeringspartner, en werd ze in de Nacht van Schmelzer (1966) afgedankt. De ‘uiterste noodzaken’ die zich daarna voordeden waren niet meer inhoudelijk, maar kwantitatief. In 1972 behaalden de niet-linkse regeringspartijen voor het eerst geen parlementaire meerderheid, en zo kon het kabinet-Den Uyl/Van Agt tot stand komen. In 1977 was deze ‘uiterste noodzaak’ alweer verdwenen en hernam de normale niet-linkse meerderheid haar machtspositie. In 1981 werd die meer- | |
[pagina 161]
| |
derheid opnieuw minderheid. Het kabinet-Van Agt/Den Uyl/Terlouw was vanuit deze visie een reprise van het kabinet-Den Uyl/Van Agt, ditmaal als kortdurende farce (zoals de wetten van de geschiedenis het volgens Marx willen). In 1982 werd de meerderheid van niet-links hersteld en in 1986 werd deze geprolongeerd. | |
HoopHet beeld dat Daudt aldus oproept is weinig opwekkend voor wie enige hoop heeft gesteld op de PvdA als ‘natuurlijke regeringspartij’. Bovendien geeft de ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen, gemeten in de verhouding tussen linkse en niet-linkse parlementszetels, geen enkel uitzicht op een geleidelijke groei van de maatschappijveranderende krachten. Dit nog daargelaten, de illusie dat een geringe linkse parlementaire meerderheid de basis zou kunnen vormen van een regering die ingrijpende hervormingen doorvoert. Er is volgens Daudt namelijk een fundamentele asymmetrie tussen links en niet-links. Niet-links wil het bestaande handhaven en dat kan maar op één manier. Maar de maatschappij veranderen, dat kan op heel veel manieren, en daarover is links altijd verdeeld. Daarom kan een linkse eenheid hooguit bestaan in oppositie tegen de status-quo, maar valt deze uiteen wanneer men als linkse meerderheid tot maatschappijvernieuwende veranderingen zou willen overgaan. Het naargeestige van het Nolens-volens-theorema is echter bovenal gelegen in een perspectief waarin de machtspositie van de PvdA geheel en al in handen ligt van niet-links. Wat de partij ook doet, radicaliseren of apaiseren, groeien of krimpen, naar links buigen of naar rechts - niets vergroot haar kansen op regeermacht als de machtige hand van niet-links het niet wil. In deze uitzichtloze situatie is volgens Daudt een coalitie met de vvd nog de minst slechte oplossing die de PvdA zou kunnen kiezen. Maar een echte oplossing voor de val van de ‘uiterste noodzaak’ zou dit naar mijn smaak niet zijn. Dat de PvdA (met de vvd) eindelijk de voldoening zou smaken de confessionelen in oppositie te zien is iets anders dan het verwezenlijken van linkse maatschappijhervormingen. Bovendien raakt Daudt hier in tegenspraak met het strenge Nolens-volens-theorema. Welke ‘uiterste noodzaak’ zou de ene helft van niet-links ertoe kunnen brengen met de PvdA te gaan pacteren tegen de andere? | |
[pagina 162]
| |
Veel logischer is de slotsom die Daudt elders in zijn betoog trekt. Niet de deelname aan de regering is voor de PvdA het summum van machtsuitoefening, maar het op de politieke agenda plaatsen van nieuwe thema's en nieuwe oplossingen, die op den duur een zo grote mate van aanvaarding en vanzelfsprekendheid verkrijgen dat ze ook door niet-links geabsorbeerd worden. ‘Het op gang brengen van dergelijke processen zou misschien wel de hoogste prioriteit van democratisch links moeten zijn: vanuit kritiek op de bestaande samenleving ideeën en politieke voorstellen in de openbare discussie brengen die op den duur in niet-linkse kringen doordringen en dan kunnen worden uitgevoerd - een proces waarvan de betekenis en snelheid veelal worden onderschat.’ Aldus Daudt. Deze mooie taak lijkt echter niet voldoende levensvervulling te kunnen bieden aan een grote linkse hervormingspartij, die volgepakt is met politici die niet in de eerste plaats gerekruteerd en geselecteerd zijn op hun rijkdom aan nieuwe ideeën, en die zeker niet van zins zijn er genoegen mee te nemen dat niet-links uitmaakt wanneer en op welke wijze de ideeën van links verwezenlijkt zijn. De troost van Daudt is voor de partij dus nogal troosteloos. Ook in laatste instantie biedt de analyse van Daudt het beeld van een PvdA in een uitzichtloze stelling, een stelling waarin ze tegen wil en dank (Nolens volens) is terechtgekomen, en waaruit ze zich niet zelf kan bevrijden. (Tenzij de partij zich een grote en stabiele parlementaire meerderheid verwerft - iets waarop geen uitzicht is.) | |
BurgerDit beeld wordt echter gecompliceerder als men in aanmerking neemt dat de sdap en PvdA deelname aan de regering nooit als waarde op zich hebben gezien. Steeds weer heerste in eigen gelederen de angst door een ondergeschikte positie in een coalitiekabinet tot ‘puinruimers van het kapitalisme’ (zoals het familiair in het huidige beginselprogramma van de PvdA heet) te worden gepromoveerd. Steeds weer in de geschiedenis hebben de Nederlandse sociaaldemocraten zich voor dit dilemma zien gesteld: oppositie, dan wel meeregeren in een regering waarin naar het fameuze woord van Jaap Burger voor socialisten wellicht niets te regeren viel.Ga naar eind2 Het Nolens-volens-theorema heeft dus een tegenhanger aan soci- | |
[pagina 163]
| |
aaldemocratische zijde: alleen onder bepaalde voorwaarden wenst de PvdA voor afwijzing door niet-links in aanmerking te komen. De machtspositie van de partij moet van dien aard zijn dat er iets te regeren valt: het axioma van Burger.Ga naar eind3 | |
GroeiDoor de geschiedenis heen is de machtspositie van de partij door sdap en PvdA altijd in een optimistische visie op de toekomst geplaatst. Volgens de klassieke sociaaldemocratische visie op de geschiedenis zou bij de voortgaande ontwikkeling van het kapitalisme het proletariaat in tal toenemen. Van jaar tot jaar zou aldus de electorale basis van de partij breder worden. Op den duur lag een ruime meerderheid in het verschiet. Deze analyse bleek niet te kloppen. België is het enige land ter wereld waar de arbeidersklasse ooit meer dan 50 procent van de bevolking heeft omvat: 50,1 procent in 1912 (waarna dit percentage onmiddellijk begon te dalen).Ga naar eind4 De onjuiste vooronderstelling van een automatische meerderheid werd in Nederland zeer lang aan het oog onttrokken door het fenomeen verzuiling. Dit werd immers ervoor verantwoordelijk gesteld dat de confessionele arbeiders werden weggehouden van hun natuurlijke politieke voorkeur. De PvdA werd mede opgericht om op dit punt tot een doorbraak te komen. Die mislukte, zoals de invoering van het algemeen kiesrecht vijfentwintig jaar eerder niet de electorale doorbraak had gebracht die de sdap ervan had verwacht. | |
StagnatieDe theorie van de uiterste noodzaak zoekt de verklaring van de machtspolitieke stagnatie van de PvdA louter en alleen in de kenmerken van de politieke omgeving waarin ze opereert. Ik stel daarnaast en daartegenover een analyse in termen van de interne ontwikkeling van partijen, met name die van de PvdA. De paradox is daarbij dat die interne ontwikkeling de laatste twintig jaar vooral bepaald is doordat de PvdA de theorie van Daudt (die toen nog niet door hem geformuleerd was) en van zijn tovenaarsleerling Ed van Thijn aanvaard heeft en tot uitgangspunt van haar machtspolitieke streven | |
[pagina 164]
| |
heeft gemaakt. Het resultaat was de strategie van polarisatie en het resultaat daarvan: oppositie. Door de vraag naar de machtspositie van de PvdA te stellen in termen van organisatie, ideologie en strategieGa naar eind5 ontkomt men in ieder geval aan het oormerk der uiteindelijke zinloosheid die de conclusie van het Nolens-volens-theorema moet zijn. Zo'n analyse richt zich op de politieke ideeën waarvan de verwerkelijking werd gezocht, en de instrumenten (organisatie en tactiek) met behulp waarvan dat gedaan werd. Wat betreft de organisatie is er eigenlijk weinig veranderd: de PvdA is een ouderwetse massapartij gebleven, met anno 1987 een in aantal redelijk stabiel ledental (ook al is de partij van de ex-leden heel wat groter). Wat betreft de electorale resultaten laten de beschikbare gegevens de slotsom toe dat de PvdA er na de ineenstorting van het zuilenstelsel niet in is geslaagd de klassieke scheidslijn van Stein Rokkan (‘kapitaal’ versus ‘arbeid’)Ga naar eind6 tot de centrale politieke tegenstelling tussen links en rechts te maken. In plaats daarvan heeft ze de ruimte die haar door de verdwijnende verzuiling werd geboden betrekkelijk succesvol gebruikt om aanhang op andere strijdpunten te mobiliseren: milieu, feminisme, onderwijs, kernwapens, arme landen et cetera. | |
SpiegelbeeldVan meer belang in dit verband is dat de PvdA in de jaren zestig, zeventig en tachtig weliswaar bij machte bleek al deze nieuwe bewegingen althans ten dele politiek onderdak te verschaffen, maar niet in staat was hun eisen en verlangens te integreren tot een samenhangend geheel. Organisatorisch wordt de PvdA aldus steeds meer een losse verzameling deelgroepen - vaak ook officieel erkend en gefinancierd - die in de partij met elkaar concurreren om machtsposities en programmatische voordelen. De ontwikkeling van verkiezingsprogramma's is daarvan een gaaf bewijs: in omvang groeiden ze van enkele kantjes (vlak na de oorlog) tot hun huidige omvang van honderd bladzijden en ongeveer duizend afzonderlijke ‘punten’. In dit opzicht doen de drie grote partijen overigens niks voor elkaar onder. Aldus is de PvdA hoe langer hoe meer een spiegelbeeld geworden van de Nederlandse maatschappij die ze zo niet ‘fundamenteel’ dan toch - zie boven - op ten minste duizend onderdelen veranderd wil | |
[pagina 165]
| |
zien. Dit proces gaat echter gepaard met een toenemend isolement van de partij ten opzichte van die maatschappij. Men kan dit aflezen uit de steeds eenzijdiger sociale samenstelling van het ledenbestand, en nog meer van de ‘actieve’ leden: een oververtegenwoordiging van het voetvolk van de sociaal-culturele en overheidssector gaat gepaard aan een neergang van de aantrekkingskracht die de partij uitoefent in de werelden van techniek en wetenschap, van kunst en cultuur, van nijverheid en handel. De conceptie van de ‘partij-in-actie’ die in de jaren zeventig werd gelanceerd, min of meer als reactie op dit maatschappelijk isolement, bleek van dit laatste meer een symptoom dan er een remedie voor. Hetzelfde geldt voor het in deze periode sterk toegenomen etatisme. Waar de maatschappelijke machtspositie van de PvdA zozeer tekortschoot, moest de gedachte dat dit door overheidsingrijpen - het enige terrein waarop de partij nog wat te zeggen zou kunnen hebben - gecompenseerd zou kunnen worden wel opbloeien. De interne ontwikkelingen van de PvdA, zo mag men wel concluderen, hebben niet bijgedragen aan het verbeteren van de machtspositie van de PvdA; eerder is het tegendeel het geval. Electoraal heeft de PvdA in de afgelopen jaren niet slecht geboerd: in 1977 en 1986 werd het naoorlogse record van 1956 gebroken. Maar structureel is van een opgaande lijn geen sprake. Belangrijker is de constatering dat de ineenschrompeling van het confessionele midden niet gepaard is gegaan met een overeenkomstige groei voor de PvdA. De PvdA behaalde haar winst - netto - voornamelijk op de kleine linkse partijen. De race om het opengebroken confessionele midden is door de PvdA verloren. Dit is het feit dat centraal moet staan in de beoordeling van de polarisatiestrategie van de partij. En daar moet dan bij betrokken worden een ander effect van die polarisatiestrategie: vanaf het eind van de jaren zeventig staan kader zowel als kiezers van het inmiddels tot stand gekomen cda (in tegenstelling tot daarvoor) in meerderheid afwijzend tegenover een coalitie met de PvdA. Dit kan niet anders betekenen dan dat bij niet-links de perceptie van een ‘uiterste noodzaak’ om met de PvdA samen te werken steeds minder aanwezig is. | |
[pagina 166]
| |
HegemonieWat betreft de ideologische ontwikkeling wil ik kort zijn, en volstaan met deze constatering: de ideologische hegemonie die de PvdA lange tijd in de Nederlandse politiek uitoefende, een hegemonie die het mogelijk maakte dat sociaaldemocratische ideeën over de verzorgingsstaat in beleid werden omgezet door centrumrechtse regeringen, met de PvdA in de oppositie, - die hegemonie is rond 1980 verloren gegaan. Dat kon mede gebeuren omdat de partij - onder invloed van de al gesignaleerde innerlijke versplintering - steeds minder algemene beginselen van beleid voorstelde en uitwerkte op een manier die ook anderen kon overtuigen, maar zich steeds meer toespitste op de dogmatisering van mogelijke beleidsinstrumenten voor doeleinden waarover niet eens meer gesproken werd. Het Beginselprogramma van 1977 is van deze ideologische neergang en verwarring de perfecte uitdrukking.Ga naar eind7 Een modern sociaaldemocratisch paradigma is nog in geen velden of wegen te bekennen en in mijn somberste momenten doet de PvdA mij wat dit betreft denken aan die kunstenaar, die bij een ontvangst knorrig en zwijgend in een hoek jenever bleef drinken om aan het eind van de avond met overslaande stem te roepen: ‘Als ik ideeën had - dan zouden jullie eens wat zien.’ Ideologie, politieke ideeën en hun vertaling in beleid stonden echter in de afgelopen twintig jaar bovenal in dienst van de strategie, net zoals die strategie van de PvdA op niet bedoelde wijze de organisatie en de cultuur van de partij beïnvloedde. Elke analyse van de machtspositie van de PvdA in de afgelopen twintig jaar stuit onherroepelijk op deze omkering van doel en middel: de strategie kreeg een aandacht en nadruk die ten koste ging van de inhoud van het beleid dat dankzij die strategie tot stand zou kunnen komen. De PvdA leek zich te spiegelen aan de confessionele partijen die streefden naar de totstandkoming van het cda ter wille van de macht, en niet om enig inhoudelijk politiek idee. Het merkwaardige is dus dat die strategie van de PvdA in grote lijnen gebaseerd was op het Nolens-volens-theorema dat Daudt jaren later zou formuleren. In eerste instantie had die strategie een rationele kern. Door middel van stembusakkoorden en staatsrechtelijke hervormingen zou een tweedeling in de Nederlandse politiek moeten worden afgedwongen, die de kiezer een duidelijke keus tussen een linkse en een niet-linkse regering mogelijk zou maken. (Stilzwijgend werd | |
[pagina 167]
| |
daarbij verondersteld dat die tweedeling ook een linkse meerderheid zou kunnen inhouden.) Deze strategie leek niet onzinnig op een moment dat het Nederlandse politieke stelsel aan het knarsen en schuiven was, en alles wel eens anders scheen te kunnen worden. Maar ze veronachtzaamde vanaf het begin dat het Nederlandse kiesstelsel sinds 1917 niet gericht is op meerderheids- en regeringsvorming, maar op de afspiegeling van politieke voorkeuren in het parlement. De enige manier om daar wat aan te veranderen is dat kiesstelsel te herzien - iets waarvoor de PvdA veel minder voelde dan D66. Halverwege de jaren zeventig waren de beide troefkaarten, noodzakelijk (maar niet voldoende) voor een succesvolle polarisatiestrategie uitgespeeld. De schamele staatsrechtelijke voorstellen van de Staatscommissie Cals-Donner (1971) leidden niet tot een kiesstelsel waarin meerderheidsvorming de nadruk kreeg boven afspiegeling van politieke voorkeur. De weg van vrijwilligheid, via stembusakkoorden met gelijkgezinde partijen bleek slechts één keer begaanbaar, in 1972, met het gezamenlijke verkiezingsprogramma Keerpunt van PvdA, D66 en ppr. ‘De polarisatiestrategie heeft tot op grote hoogte gefaald,’ concludeerde Den Uyl in 1984.Ga naar eind8 Niettemin werd ze toen nog steeds door de PvdA gevolgd. En als ze faalde in haar oorspronkelijke toeleg, dan heeft ze daarnaast binnen de PvdA evenveel ravage aangericht als in de verhouding tussen de PvdA en de niet-linkse partijen. ‘In het kielzog van de strategie zijn coalitievorming, zijn allerlei accomodatieve, op compromis en overeenstemming gerichte elementen in de Nederlandse politieke cultuur zonder meer gelijkgesteld aan pacificatiepolitiek en regentenstijl, zonder dat men zich afvroeg voor welke van die elementen dat inderdaad gold en welke andere onmisbaar zijn voor een politiek stelsel van minderheidspartijen, of zelfs om de omgangsvormen binnen, en de slagkracht van een politieke partij intact te houden.’ De polarisatiestrategie leidde tot een enorme verbale inflatie, tot holle retoriek, tot denkverboden, zwart-witsjablonen; tot een situatie waarin met recht kon worden opgemerkt (door Coos HuijsenGa naar eind9) dat de PvdA een grote linkse partij was geworden waarvan de spraakmakende gemeente was behept met een klein-links wereldbeeld. In 1973 leek de strategie geslaagd en de PvdA in het centrum van de politieke macht te hebben gebracht. In 1977 werd dat succes tot as in de mond. Enerzijds door het triomfalisme waarmee de partij de illusie vierde van minderheids- eindelijk meerderheidspartij te zijn ge- | |
[pagina 168]
| |
worden. Anderzijds doordat de kosten waarmee de totstandkoming van het kabinet-Den Uyl in 1972/1973 indertijd was geforceerd schromelijk waren onderschat. De les van 1946 was geheel vergeten. Want de oprichters van de PvdA stelden in feite eenzelfde diagnose van de Nederlandse politiek als de uitvinders van de polarisatiestrategie twintig jaar later. Ook toen leken, net als in de jaren zestig, de machtsverhoudingen aan grote veranderingen onderhevig. Het is belangwekkend om te recapituleren hoe Drees in zijn rede op het oprichtingscongres van de PvdA de diagnose stelde en welke remedie hij aanbeval. Naar zijn mening leverden verkiezingen geen ‘klare uitspraken’ meer op sinds de grote controversen in de Nederlandse politiek - schoolstrijd, achturendag en algemeen kiesrecht - beslecht waren, of hun betekenis hadden verloren (de tegenstelling vrijhandel/protectie). ‘Verkiezingsprogramma's werden opgesteld, volkomen ernstig doordacht en eerlijk bedoeld, maar waarbij ieder toch wist dat het na de verkiezingen geen enkele partij gegeven zou zijn haar programma te verwezenlijken. Er kon geen parlementaire meerderheid worden gevormd. Een regeringsvorming, die inderdaad op een volksuitspraak berustte, was daardoor niet mogelijk.’ De Partij van de Arbeid werd nu, aldus Drees, opgericht om aan deze situatie een eind te maken. Met haar ontstond voor het eerst een partij ‘die de mogelijkheid opent de meerderheid van het Nederlandse volk te omvatten’. Toen dus ook al: tweedeling en meerderheidsvorming als oplossing voor het probleem van de Nederlandse politiek; en dat bij monde van een man die niet om zijn roekeloze fantasieën bekendstond. De verkiezingen van 1946 loochenden deze verwachtingen en de PvdA werd gedwongen van de nood een deugd te maken. Maar voor zijn roomsrode kabinetten reserveerde Drees de term ‘kabinetten van gemengde samenstelling’ om, zoals hij later schreef, ‘geen nauwere samenhang tussen de eraan deelnemende partijen te suggereren dan in werkelijkheid het geval was’. De analyse die Drees en de andere oprichters van de PvdA gaven van de ‘onduidelijkheid’ in de Nederlandse politiek was dus in wezen dezelfde als die van de vernieuwers in de jaren zestig. De remedie eveneens: linkse meerderheidsvorming door partijvernieuwing. De PvdA van Drees ontdekte echter al snel dat een polarisatiestrategie - zoals toentertijd voorgestaan en in praktijk gebracht door Hein Vos - beleidsmatig noch electoraal succes opleverde en dat de minderheids- | |
[pagina 169]
| |
partij die de PvdA bleek te zijn beter gebruik kon maken van een meer ‘accomodatieve’ tactiek. De PvdA van Den Uyl deed er heel wat langer over om van een falende strategie af te stappen. Pas bij de verkiezingen van 1982 liet de partij haar althans formeel vallen. Zelfs de vvd werd voortaan niet meer als regeringspartner uitgesloten. Het streven naar tweedeling maakte plaats voor de bereidheid op zakelijke basis met elke niet-linkse partij een regering te vormen. Wat betreft de machts- en regeringsvorming leek de PvdA andermaal terug bij af. | |
SuccesMaar schijn bedriegt. De polarisatiestrategie heeft succes gehad op een wijze die de partijstrategen die haar bedachten niet in hun stoutste dromen voor mogelijk hadden gehouden. Er is inderdaad een zekere tweedeling in de Nederlandse politiek ontstaan. Het ‘wij buigen niet naar links, wij buigen niet naar rechts’ dat Van Agt als minister-president - tot ongenoegen van de PvdA - voor zijn rekening nam, heeft in de jaren tachtig plaatsgemaakt voor een duidelijke voorkeur van het cda, waarvan het ook voor de verkiezingen geen geheim meer maakt, voor regeringssamenwerking met de vvd. De zo lang gekoesterde wens van de PvdA naar ‘duidelijkheid’ bij het confessionele midden is eindelijk vervuld. De nu ontstane tweedeling - die de PvdA op afzienbare termijn allerminst de kans geeft ‘natuurlijke regeringspartij’ te worden - is echter niet uitvloeisel van Daudts sinistere Nolens-volens-theorema, maar het resultaat van de strategie van de PvdA. De ‘uiterste noodzaak’ kan ook de uitkomst zijn van een zichzelf waarmakende voorspelling. In: Voorwaarts PvdA-opinieblad, 8ste jaargang, nr. 2, 1 november 1987. |
|