Vreemd genoeg beseffen zij niet dat dit nu juist een aanpak is die de naamgever van hun stichting in alle mogelijke toonaarden heeft verworpen. Burke is vanaf zijn vroegste geschriften altijd vreselijk tekeergegaan tegen mensen die praktische politiek wilden afleiden uit algemene principes.
Ook in andere opzichten tonen de auteurs zich allesbehalve authentieke erfgenamen van Burke (1729-1797). Kenmerk van de conservatieve traditie is de bejubeling van de bestaande maatschappij als gebaseerd op de wijsheid van voorgaande generaties. Overeenkomstig deze traditie betogen de auteurs dat de ‘westerse beschaving’, ‘door onze voorouders opgebouwd in een eeuwenlang proces van geleidelijke verandering, met voortdurende aanpassing aan de omstandigheden’ ‘van alle culturen de beste is gebleken’.
Maar tegelijkertijd wordt datzelfde Westen volgens hen al twee eeuwen geteisterd door geestelijk en zedelijk verval (‘decadentie’). Helaas zijn zij niet in staat uit te leggen waarom sommige ontwikkelingen als sociale verworvenheden moeten worden beschouwd en andere als decadent. Waarom is de vrije markt zo'n prachtige verworvenheid van ‘het samenspel tussen de Grieks-Romeinse en de joods-christelijke traditie’, maar de verzorgingsstaat een instituut dat ‘van de Nederlanders weke, afhankelijke kuddedieren heeft gemaakt’?
Voortdurend hameren de schrijvers erop dat het unieke van het conservatisme eruit bestaat dat het, anders dan ‘populisten’ en ‘liberalen’, die ook voorgeven rechts te staan, niet aan symptoombestrijding wil doen. Neen, de conservatieven gaan terug naar de gemeenschappelijke oorzaak van etnische spanningen, het verval van het onderwijs, de te grote overheidssector, de ‘golf van geweld en criminaliteit’ en het falen van de politieke en maatschappelijke elites. (Dit zijn de vijf plagen die ons land volgens de Burke Stichting teisteren.)
Het is alleen vergeefs zoeken naar een bevattelijke uiteenzetting van wat die gemeenschappelijke oorzaak dan wel is. Als je de brochure doorleest, moet dat wel ‘de revolutie van de jaren zestig’ zijn. Dit is een tamelijk armzalige diagnose. In plaats van heldere argumenten en empirische bewijzen wordt de lezer vergast op onkritisch gezwelg in niet eens zelf verzonnen mythen. Dat alles wat er in Nederland mis is of mis wordt gevonden, de schuld is van ‘de jaren zestig’ is immers al sinds jaar en dag het geloofsartikel dat de gemeente van Nederlandse reactionairen verenigt. Dit geloofsartikel berust op de mythe dat in die jaren uit het niets een beweging voor alles wat vies en voos is opkwam, die onder de dictatuur van Joop den Uyl een