Geschriften van een intellectuele glazenwasser
(2010)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermdDe draagbare Tromp
[pagina 72]
| |
Max Webers demonen (2000)Max Weber (1864-1921) is een centrale figuur in het denken van de twintigste eeuw. Vrijwel alle belangrijke sociale en politieke vraagstukken van de moderne tijd heeft hij indringend en ontnuchterend aan de orde gesteld. De jonge historicus Patrick Dassen heeft het aangedurfd deze intellectuele reus onderwerp van een studie te maken. Daarin gaat het hem erom Weber te ‘normaliseren’ tot een kind van zijn tijd. Zijn studie past in een tamelijk recente traditie, waarin grote denkers allereerst beschouwd worden in hun sociaalhistorische context; een traditie die aanknoopt bij die van de nu alweer vergeten kennissociologie. In dit geval heeft Dassen geprobeerd vast te stellen in hoeverre Webers diagnose van zijn tijd origineel was, verschilde van wat toen algemeen in intellectueel Duitsland te berde werd gebracht. Los van zijn wetenschappelijke prestaties is Weber een fascinerende persoonlijkheid. Als er een Oedipuscomplex bestaat, dan is hij er het beste voorbeeld van. Toen hij tegen zijn zakelijke vader opstond om zijn piëtistische moeder te beschermen en zijn vader kort daarop overleed, raakte Weber ten prooi aan een geestelijke inzinking. Die duurde jaren en maakte het hem onmogelijk zijn hoogleraarschap in de Nationalökonomie uit te oefenen; hij was impotent bij zijn echtgenote Marianne. Van de ‘demonen’ die hem 's nachts belaagden zou hij nooit bevrijd worden, maar die beletten hem niet een uitzonderlijke werkkracht aan de dag te leggen, de ‘narcotica’ (Dassen) waarmee hij die demonen bestreed ten spijt. Weber noemde zichzelf ‘religieus onmuzikaal’, maar hij was de verpersoonlijking van de ‘protestantse ascese’ die zo centraal staat in zijn beroemdste studie, die over het verband tussen het ethos van het calvinisme en de opkomst van het kapitalisme. Zijn steile levenshouding nam niet weg dat hij een grote belangstelling had voor wat wij nu ‘alternatieve leefstijlen’ noemen, voor het feminisme en het socialisme: hij was bereid om desnoods tot aan de rechter voor de beoefenaren daarvan in het krijt te treden. | |
[pagina 73]
| |
Duits nationalist van zijn Freiburger oratie (1895) tot zijn dood, was hij niet gediend van antisemitisme. En evenmin van de zweverige tegenstelling tussen (Duitse) ‘Kultur’ en minderwaardige (vooral Britse en Franse) ‘Zivilisation’, die door zovelen in 1914 - bijvoorbeeld door Thomas Mann - werd aangeroepen om het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog te begroeten. Tijdens die oorlog keerde hij zich in woord en geschrift tegen de Duitse politiek; toch overwoog hij na de Duitse capitulatie zelfmoord. Zijn laatste politieke geschrift was een kritiek op Kautsky's bronnenpublicatie over de julicrisis van 1914, waaruit de Duitse machthebbers als hoofdverantwoordelijken voor het uitbreken van de oorlog naar voren kwamen. Het is niet overdreven te stellen dat zijn werk de neerslag is van een innerlijk gevecht tot het uiterste. Het bekende probleem van de biograaf en de weduwe heeft bij Max Weber een ongebruikelijke vorm gekregen. Marianne Weber schreef een biografie van haar overleden echtgenoot, zo grondig en serieus, dat er bijna tachtig jaar na zijn dood nog steeds geen andere is. Die is nu wel in aantocht: Wolfgang Mommsen, die in 1959 het heiligenbeeld van Weber aantastte met zijn Max Weber und die Deutsche Politik, werkt nu aan de eerste grote biografie van Weber.Ga naar voetnoot* Mommsen had in 1959 scherpe kritiek op Webers hoop dat in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog een politiek stelsel zou ontstaan waarin ‘charismatische’ leiders, door middel van ‘plebiscitaire democratie’ aan de macht gekomen, de verstarring van de maatschappij als gevolg van de heerschappij van de bureaucratie zouden doorbreken. Toentertijd werd Mommsens analyse wel gezien als een betoog dat Weber als wegbereider van Hitler aanwees. In afwachting van Mommsens biografie biedt Dassen een voortreffelijke studie van Weber, zijn tijd en zijn oeuvre. Zijn vertrekpunt zijn de politieke, maatschappelijke en economische ontwikkelingen die Duitsland in nauwelijks meer dan een halve eeuw van een achterlijk gebied in een wereldmacht hadden getransformeerd. Beroemd geworden is de frase waarmee Weber dit proces karakteriseerde: de onttovering van de wereld. Maar Weber was met deze formulering niet origi- | |
[pagina 74]
| |
neel. Allerwegen werd in het Duitse Bildungsbürgertum de snelle modernisering zo benoemd en gevoeld. Webers originaliteit bestaat er onder andere uit dat hij dit niet als een Duits probleem zag, maar als dat van het Westen in het algemeen. Zijn hele oeuvre heeft als centraal thema de vraag waarom alleen in het Westen een ‘moderne’ maatschappij, gekenmerkt door rationeel kapitalisme en bureaucratisch bestuur is ontstaan. (Weber onderkende ook eerdere vormen van kapitalisme, gebaseerd op oorlog en roof.) Hij nam geen genoegen met de opvatting van de Verlichting dat een religieus wereldbeeld afgelost zou worden door een wereldbeeld gebaseerd op wetenschap en rationaliteit. Dat deden velen in zijn tijd niet. Zij zochten nieuwe wereldbeelden, variërend van allerlei vormen van esoterie tot Freikörperkultur en nationalisme. Zo kon het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog algemeen worden begroet als een oplossing van het zingevingsvraagstuk dat met het teloorgaan van het religieuze wereldbeeld was ontstaan. Weber verheelde niet dat hij Marx en Nietzsche als de belangrijkste denkers van zijn tijd beschouwde. Van Marx nam hij de diagnose over dat het kapitalisme ‘de noodlottigste kracht van deze tijd’ is. Van Nietzsches destructie van religie én de Verlichting nam hij de conclusie over dat er in de moderne wereld geen sprake is van universele waarden die met elkaar harmoniëren en door iedereen gedeeld worden; integendeel, rationaliteit noch wetenschap kunnen zulke uiteindelijke zekerheden bieden. Maar hij kon in het socialisme à la Marx alleen maar een variant herkennen van de ‘ijzeren kooi van horigheid’ die kapitalisme en bureaucratie in eendrachtige samenwerking optrokken. Van de warrige metafysica waar Nietzsches diagnose op uitliep, moest hij al helemaal niets hebben. Met elke vezel in zijn wezen keerde hij zich tegen pogingen om te ontsnappen aan het zonder enige illusie onder ogen zien van de werkelijkheid - een eis van ‘intellectuele rechtschapenheid’, die zowel aan zijn politieke als aan zijn wetenschappelijke analyses ten grondslag ligt. Tegelijk hield die eis voor hem ook in dat wetenschap en politiek zorgvuldig gescheiden moesten blijven: zijn beroemde pleidooi voor waardevrijheid in de wetenschap. Een onaangename consequentie daarvan is dat Weber, opgeleid als jurist, in zijn wetenschappelijke geschriften geen enkele concessie aan de lezer doet. Hij bleef met juridische acribie schrijven, zonder twijfel | |
[pagina 75]
| |
een instrument om zijn vulkanische temperament te beheersen. In 1919 hield Weber echter in München op verzoek van studenten zijn beroemde rede ‘Politiek als beroep’, waarin hij de voornaamste thema's uit zijn vergelijkende historische sociologie op een even grandioze als bevattelijke wijze uiteenzette, aangevuld met zijn opvattingen over politiek en politieke verantwoordelijkheid. Dit is niet alleen de beste samenvatting van Webers denken, maar eigenlijk ook verplichte leesstof voor iedereen die politiek ernstig neemt. De socioloog De Valk, oud-hoogleraar aan de Erasmus Universiteit, heeft van deze rede een voortreffelijke vertaling gemaakt, voorzien van een annotatie die de tekst volledig toegankelijk maakt. Een karwei dat andermaal illustreert dat serieuze prestaties aan Nederlandse universiteiten pas goed mogelijk zijn als men zich van het bureaucratisch keurslijf heeft ontdaan. Deze uitgave biedt een fraaie illustratie bij de boeiende en al evenzeer leesbare studie van Dassen. Terecht is diens conclusie dat de uniciteit van Weber ten opzichte van zijn omgeving enerzijds tot uiting komt in zijn innerlijke verscheurdheid, die het hem onmogelijk maakte de ‘oplossingen’ van het probleem van de moderniteit te accepteren waarmee zovelen van zijn tijdgenoten genoegen namen, anderzijds in de wijze waarop hij die verscheurdheid intellectueel verwerkte. In ‘Politiek als Beruf’ komt dat tot uiting in de beroemde, maar ook misverstane tegenstelling tussen ‘Verantwortungsethik’ en ‘Gesinnungsethik’. Wie de eerste volgt is realistisch, illusieloos, et cetera. De tweede is een idealist die zich niets aantrekt van de machtsverhoudingen maar zegt dat het met Schiphol zo niet langer kan. Weber stelt dat voor wie politiek een roeping is (en niet een beroep, dat je op elk gewenst moment kunt inruilen voor een ander) de vereisten zijn: ‘passie, verantwoordelijkheidsgevoel en onderscheidingsvermogen’. Maar dat is voor hem geen argument om de ‘Gesinnungspolitiker’ (‘hier sta ik, ik kan niet anders’) als een dwaas weg te zetten. Weber was geen gemakzuchtig ‘realist’. Voor hem was politiek de kunst van het onmogelijke. Recensie van Patrick Dassen, ‘De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland 1890-1920’, Amsterdam, 1999. |
|