Het falen der nieuwlichters
(1981)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
August Goethe stierf in 1830, en de overlevering wil dat op zijn graf niets anders kwam te staan dan: ‘Filius Goethii’ - zoon van Goethe. En inderdaad: meer valt er over de enige nazaat van Johann Wolfgang von Goethe niet te melden. Eleanor Marx, de jongste dochter van Karl Marx en Jenny von Westphalen, heeft geen grafschrift. De urn met haar as stond eerst jarenlang in een kast op het bureau van de Social Democratie Federation (sdf). In 1912 werd dat de zetel van de pas opgerichte British Socialist Party, en nog weer acht jaar later van de dan juist gevormde communistische partij. In de jaren dertig moet de urn op een ereplaats in de in 1933 geopende Marx Memorial Library hebben gestaan, om later toch weer terug te keren naar het kantoor van de secretaris-generaal van de Britse communistische partij. Daar stond ze, onveranderlijk gesierd met een rood lint, tot 1956, toen de as van Eleanor werd bijgezet in het nieuwe graf van Marx op de begraafplaats van New Highgate. De enige inscriptie die dat monument siert is, zoals bekend, de elfde these over Feuerbach: ‘Filosofen hebben totnogtoe de wereld alleen maar verschillend geïnterpreteerd; het gaat er echter om haar te veranderen.’ Daarboven de oproep ‘Workers of all lands, unite’ en dáár weer boven de grimmige kop van Marx, die door een wonderlijke samenloop van omstandigheden uitkijkt op het aan de andere kant van het pad gelegen graf van Herbert Spencer, de filosoof van het liberalisme. | |
[pagina 39]
| |
‘We happen to know Eleanor's name because it was Marx,’ schrijft Yvonne Kapp. Maar ze doet dat op bladzijde 414 van het tweede deel van haar immense biografie van Eleanor Marx. (Yvonne Kapp: Eleanor Marx, volume i: Family Life, 1855-1883; volume ii: The Crowded Years, 1884-1898, Londen 1972 en 1976.) Zo'n boek schrijft men niet als over Eleanor enkel te vertellen zou zijn dat ze dochter van deze vader was. Het is bovendien niet eens de eerste biografie van Eleanor Marx: in 1967 publiceerde Chushichi Tsuzuki The Life of Eleanor Marx. 1855-1898. A Socialist Tragedy (Oxford), een boek van bijna 350 bladzijden, een alleszins competente levensbeschrijving, waaraan die van Kapp in wezen weinig toevoegt. Wat haar ertoe dreef Tsuzuki's werk nog eens over te doen, waarom ze Eleanor Marx blijkbaar boven wie dan ook heeft willen portretteren, wat ze eigenlijk bedoelt met de hierboven geciteerde zin - daarover geeft Yvonne Kapp geen uitsluitsel. In deze zin is Eleanor Marx een a-theoretische en in de letterlijke zin van het woord zelfs onverantwoorde biografie. Daar staat tegenover dat Yvonne Kapp een ongelofelijke hoeveelheid onbekende details over het leven van Eleanor, de familie Marx, Engels en het milieu waarin ze zich bewogen, in dit werk verwerkt heeft. De biografie van Tsuzuki is gereserveerd, ter zake, evenwichtig, objectief, nuchter en afstandelijk. Maar ook: saai en plichtmatig. Dat alles geldt niet voor de studie van Yvonne Kapp, een biografie die gedragen wordt door de kwaliteiten van haar tekorten. Met ongelofelijke ijver - roofzucht zou men soms eerder denken - heeft de schrijfster een enorme hoeveelheid kleinere en grotere feiten bijeengebracht, die ze verwerkt heeft tot elementen voor doordringende psychologische profielen van de hoofdpersonen. Elementen voor een | |
[pagina 40]
| |
profiel - want het scheppend en analytisch vermogen van Yvonne Kapp blijft ver achter bij haar verzamelwoede. Eleanor Marx doet dan ook onwillekeurig denken aan een voorstudie van een kolossale naturalistische roman, die zonder twijfel als werktitel ‘Kind tussen drie mannen’ zou moeten hebben. De eerste van die drie mannen is vanzelfsprekend haar vader, Karl Marx. Eleanor ontwikkelde zich tot een vrouw die haar politieke gezag in socialistische kring uiteindelijk dankte aan haar eigen inspanningen en prestaties, en niet aan haar afkomst. Aan de soms bijkans verstikkende invloed die van haar vader uitging, wist ze zich geleidelijk te ontworstelen, niet zonder dat dit gepaard ging met de huiselijke en psychologische drama's die zo typerend zijn voor dergelijke verhoudingen in negentiende-eeuwse burgerlijke families. Tegelijkertijd echter gebruikte ze haar zelfverworven onafhankelijkheid om de intellectuele erfenis van haar vader te verdedigen. Het hoeft nauwelijks betoog dat hier de basis lag voor ernstige psychische conflicten. De naam van haar vader heeft tot het bittere einde als een zware last op haar hoofd en haar schouders gedrukt. Yvonne Kapp heeft daar allerminst voelhorens voor, maar juist de gedetailleerdheid van haar beschrijvingen laat daarover meer doorschemeren dan de expliciete, maar bondiger opmerkingen van Tsuzuki duidelijk maken. De overheersende positie van Marx laat zich ook afleiden uit de relatie tussen Eleanor en Engels. Friedrich Engels deed al tijdens Marx' leven dienst als een tweede vader voor diens kinderen: de gulle, joviale man uit Manchester, die altijd tijd voor hen had, met hen speelde en cadeautjes voor ze meebracht. In de twaalf jaar na de dood van Marx functioneerde Engels, die nu zelf ook uit de schaduw van zijn grote vriend naar voren kon komen, | |
[pagina 41]
| |
niet alleen als de geestelijk leider van de sociaal-democratische beweging in West-Europa, maar ook als de opvolger van Marx als hoofd van de familie. De relatie met Eleanor, de enige dochter die in Londen woonde en die het meest uitgesproken politiek actief was, was voor beiden van bijzondere betekenis, en, zoals nog zal blijken, niet zonder eigen problemen. De derde man in Eleanors leven was haar minnaar, Edward Aveling, de directe aanleiding tot haar zelfmoord op drieënveertigjarige leeftijd.
Van de zes kinderen die Karl Marx en Jenny von Westphalen verwekten, zouden er slechts drie volwassen worden. De oudste was Jenny, die de Franse socialist Longuet huwde, om in 1883 op negenendertigjarige leeftijd aan kanker van de blaas te sterven - een klap die voor Marx, na de dood van zijn vrouw in 1881, de genadeslag betekende: enkele maanden later overleed hij zelf. Daarna kwam Laura, die met Paul Lafargue zou trouwen, de auteur van Het recht op luiheid - een onderwerp waarvan Yvonne Kapp zuur meedeelt dat hij er expert in was. In 1911 zouden ze samen, onwillig om langer te leven dan ze nodig vonden, zelfmoord plegen. Eleanor, de jongste, werd op 16 januari 1855 geboren, in een periode waarin de altijd weer precaire levensomstandigheden van Marx zich op een ongekend en langdurig dieptepunt bevonden. Eleanor zou het enige lid van de familie Marx worden dat de Britse nationaliteit bezat; trots meldde Marx aan Lassalle de geboorte van een ‘Weltbürgerin’. Het is bekend: de armoede van Marx was de armoede van de onverstandige Micawber, die altijd net iets meer uitgaf dan hij verdiende; de armoede van iemand die in burgermansstijl wilde leven zonder over een burgermansinkomen te beschikken. Met de schrijnende levensomstandig- | |
[pagina 42]
| |
heden van het Britse proletariaat van die dagen had het allemaal niet veel van doen. Dit valt te bedenken als men de verzuchting van Marx - in deze tijd bezig met Zur Kritik der politischen Ökonomie - leest dat ‘nimmer over geld werd geschreven onder zulk een tekort ervan’. De eigenaardige economische positie van Marx en zijn familie wordt niet beter uitgebeeld dan in de schets die Yvonne Kapp geeft van de kerstviering in 1859: wachtend op een dwangbevel tot uitzetting wegens huurschuld, de meeste kleren van de gezinsleden bij de pandjesbaas, allen in meerdere of mindere mate ziek, zittend om een imaginaire kerstboom en daar de champagne drinkend die Engels uit Manchester had gestuurd. Ondanks al deze ellende groeide Eleanor gelukkig op. Hoewel Marx geen familiemens was, spendeerde hij tijd, aandacht en emotie aan zijn kinderen en met name aan Eleanor, ‘Tussy’, het nakomertje. ‘Jenny lijkt het meest op mij,’ zou hij ooit zeggen, ‘maar Tussy is mij.’ Niet hij, noch de kinderen gingen kapot aan de - door Yvonne Kapp, nog meer dan door Marx zelf, verdedigde - neiging om een stand op te houden die hij zich niet permitteren kon. Wie er kapot aan ging, dat was zijn vrouw, die, in 1872 terugblikkend op haar leven, aan Wilhelm Liebknecht schreef: ‘...In al deze strijd komt het hardste, want onbenulligste gedeelte voor rekening van ons vrouwen. Terwijl de mannen zich sterk voelen worden bij het gevecht met die wereld daarbuiten, aangemoedigd worden door de komende ontmoeting met de vijand, hoeveel legioenen die ook telt, zitten wij thuis en stoppen sokken... De kleine zorgen van alledag zuigen langzamerhand alle vitaliteit op [...] Ik kan oprecht zeggen dat ik het er niet gauw bij laat hangen. Nu ben ik te oud om nog op veel te hopen.’ | |
[pagina 43]
| |
Voor Eleanor zag de wereld er toen heel anders uit. Zij wist niet beter dan dat het de gewoonste zaak van de wereld was om een vader te hebben die Das Kapital zat te schrijven. In dit milieu werden haar belangstelling en emoties al vroeg in de richting van de politiek gekanaliseerd, zoals dat onder andere omstandigheden en in een andere situatie in die van popsterren of religie zou zijn geweest. ‘Eine Politikerin von top to bottom’, noemde haar moeder haar met gemengde gevoelens, evengoed als in gemengde talen. Zo klein als ze was, schreef ze brieven aan president Lincoln (‘Abraham Lincoln heeft mijn advies over de oorlog nodig’) die haar vader dan zogenaamd voor haar op de post deed. Na een reis met Engels en diens vriendin Lizzie (de zuster van Mary) Burns door Ierland keerde ze als verklaarde ‘Fenian’ (Ierse nationalist) naar Londen terug. Maar de zaak die de meeste sporen bij haar zou achterlaten, was de Commune van Parijs (die door Yvonne Kapp hardnekkig wordt beschreven als een opstand van het Parijse proletariaat, ook al bestonden de communards voornamelijk uit mensen die ‘marxisten’ tot de ‘kleine burgerij’ rekenen. Ze is daarin dan wel niet de historische werkelijkheid, maar wel haar onderwerp trouw. In het voorwoord tot haar vertaling van Lissagarays geschiedenis van de Commune noemt Eleanor deze ‘de eerste poging van het proletariaat zichzelf te regeren’. Lafargue, die aan de Commune had deelgenomen, schreef in een terugblik uit 1897 heel wat preciezer: ‘Het manifest over de burgeroorlog [in Frankrijk] dat Marx voor de Algemene Raad [van de Internationale] schreef, dichtte de Commune een socialistisch karakter toe, dat ze tijdens haar vluchtige bestaan zeker niet bezeten had. De vluchtelingen van de Commune beschouwden zich daarna in alle ernst als representanten van een socialisme waarvan ze tittel noch iota kenden.’) | |
[pagina 44]
| |
De Commune in Parijs luidde in feite de doodsklok voor de Eerste Internationale (al zou die voor zijn definitieve einde nog het conflict met Bakoenin en zijn aanhang doormaken). De ondubbelzinnige en scherp geformuleerde steun die door Marx namens de Internationale aan de Commune werd uitgesproken, kwam te laat om de communards van dienst te kunnen zijn. Maar ze bracht de Internationale in diskrediet, ook al had die niets met de organisatie van de opstand te maken, en ook al had Marx grote twijfels (die hij pas later zou uiten) over het politieke karakter en de politieke betekenis van de Commune. Marx zelf, het veronderstelde brein achter de Parijse opstand, werd de boeman van de bourgeoisie. En zijn dochters, Eleanor voorop, dweepten met de naar Londen uitgeweken Parijse revolutionairen, die daar de achterdocht van burgerij en de politie levend hielden. (Maar Engeland bleef Engeland: de lijst van donateurs bij een liefdadigheidsconcert voor de weduwe van een communard werd aangevoerd door koningin Victoria, een feit dat destijds diepe indruk op de pas in Londen gearriveerde Eduard Bernstein maakte.) Jenny zou trouwen met de communard Longuet en Laura met de communard Lafargue, verbintenissen die uiteindelijk de goedkeuring van hun ouders konden wegdragen, al werd Marx nooit overtuigd van de politieke rechtzinnigheid van zijn schoonzoons. ‘Longuet als de laatste Proudhonist en Lafargue als de laatste Bakoenist! De duivel hale hen allebei!’ schreef hij in 1882 aan Engels. Anders was het gesteld toen Eleanor zich verloofde met Hippolyte-Prosper-Olivier Lissagaray, een van de meest geduchte vechtersbazen van de Commune, en daarna een enthousiast duellist, wiens vriendschappen met mannen en relaties met vrouwen gewoonlijk met veel vuurwerk | |
[pagina 45]
| |
eindigden en die nooit een artikel zou schrijven voor een blad waarvan hij niet zelf redacteur was. Eleanor was achttien toen ze de dan vierendertig jaar oude Lissagaray ontmoette. Het daaropvolgende engagement leidde tot ingewikkelde familiemoeilijkheden, die zelfs haar biografe niet geheel kan ophelderen. Vast staat in ieder geval dat zich een klassiek negentiende-eeuws familiedrama ontwikkelde, compleet met een verbod aan Eleanor om Lissagaray te zien, en een overgeleverd, ontroerend briefje van ‘Tussy’ aan haar vader: ‘Liefste Mohr, Ik ga je wat vragen, maar je moet me eerst beloven niet erg boos te worden. Ik wil weten, lieve Mohr, wanneer ik L. weer mag zien. Het is zo verschrikkelijk hard om hem nooit te zien. Ik heb mijn best gedaan om geduldig te blijven, maar het is zo moeilijk, en ik voel dat ik het niet veel langer kan. Ik verwacht niet dat je zegt dat hij hier kan komen, ik zou het ook niet willen, maar zou ik niet zo nu en dan met hem mogen wandelen [...]’ Marx' weerstand tegen Lissagaray als schoonzoon moet enkel persoonlijke gronden hebben gehad, al is het onduidelijk welke. Dat hij de man (in tegenstelling tot zijn schoonzoons) in ander opzicht waardeerde, blijkt uit de grote inspanning die hij zich getroostte om Lissagarays Histoire de la Commune in het Duits vertaald te krijgen; Eleanor hielp hij bij de Engelse vertaling, een werk waarin hij uitvoerige revisies aanbracht, en dat pas in 1886 uitkwam. De botsing tussen vader en dochter maakte beiden op den duur letterlijk ziek, vooral Eleanor. Marx bleef onverbiddelijk. De ‘verloving’ met Lissagaray werd een kwijnende affaire, die jarenlang voortduurde en uiteindelijk alleen nog maar in naam bestond, tot Eleanor Lissagaray in 1882 van zijn trouwbelofte ontsloeg.
Als men moet aannemen dat deze ongelukkige verhou- | |
[pagina 46]
| |
ding haar sporen bij Eleanor naliet, dan geldt dat in nog veel sterkere mate voor de opvoedkundige ideeën die Marx bij zijn kinderen in praktijk bracht. Van het bezoeken van zelfs maar een lagere school was geen sprake. Op zondagavonden voerde Marx voor zijn kinderen zeeslagen op met zelfgemaakte bootjes (die ten slotte in brand werden gestoken en onder gejuich met emmers water geblust). Hij declameerde uit de Divina Commedia en citeerde hele passages uit Shakespeare. Maar Eleanor kon op haar veertiende geen enkele taal correct spreken of schrijven. Geen van de dochters zou wat voor school dan ook bezoeken of zelfs maar een opvoeding ondergaan waarbij ze in een of ander onderwerp of beroep gedegen onderwezen werd. En dat had niets te maken met geldzorgen, maar alles met een victoriaanse opvoedingsmoraal waarin voor meisjes het volgen van een opleiding niet was weggelegd. Dat was ‘out of the question’ voor de Britse burgerij, en het was ‘out of the question’ voor de grootste criticus van het kapitalisme. Zelfs Jenny en Laura, die geen ambitie op intellectueel of politiek terrein aan de dag legden - hoe hadden ze die op deze manier ook kunnen ontwikkelen? -, gingen hun hele leven gebukt onder dit grote feilen van hun jeugd. Voor Eleanor, misschien niet begaafder maar in ieder geval creatiever en minder passief dan haar zusters, was deze op het eerste gezicht zo ongecompliceerde jeugd niets minder dan een ramp. De ruim duizend pagina's van Yvonne Kapps biografie leggen daarvan op talloze plaatsen getuigenis af, zonder dat de schrijfster daar ook maar enige aandacht aan besteedt. Alleen door tussen de regels door te lezen ervaart men dat de ongetrouwde Eleanor opdraaide voor de verzorging van de tegen die tijd uitgebluste vader, en zo tot haar zesentwintigste aan huis gebonden bleef. Als Yvonne Kapp Marx citeert, waar deze | |
[pagina 47]
| |
er bij Eleanor op aandringt haar leven niet op het ‘altaar van het gezin’ te offeren, dan suggereert ze daarmee een prijzenswaardige vaderlijke bezorgdheid. Wat ze niet doet is de conclusie trekken die uit haar materiaal zonneklaar blijkt: dat dit nu precies was wat Eleanor min of meer gedwongen deed. Min of meer gedwongen - want de pogingen van Eleanor om zich zelfstandig te maken door een beroep te leren, worden door Marx bruusk afgewezen. Zelfs toneellessen voor de niet onverdienstelijke amateur-actrice gaan niet door en met weinig minder dan ingehouden woede schrijft Eleanor in 1881 aan Jenny: ‘Het spijt me erg wanneer dit voor papa kosten met zich meebrengt, maar tenslotte zijn er zeer geringe bedragen voor mijn opvoeding uitgegeven en als ik succes heb zou het een goede investering zijn.’ Depressies en huilbuien, haar politieke bevliegingen, de rusteloosheid en abruptheid waarmee ze nu eens dit, dan weer dat als beroep wil kiezen, de doelloze reizen - dat zijn allemaal maar zeer ten dele symptomen van haar misère met Lissagaray, zoals haar biografe veinst. (Wat des te merkwaardiger is waar Tsuzuki hier heel wat klaardere wijn schenkt.) Het lijkt er meer op dat haar verliefdheid op de communard zélf het zoveelste symptoom is van haar drang, de drukkende last van het ouderlijk huis te ontsnappen. Als ze zevenentwintig wordt schrijft ze aan Jenny: ‘Het maakt me half gek om hier maar te zitten en werkeloos toe te zien hoe misschien mijn laatste kans om het een en ander te gaan doen voorbijgaat.’ Een jaar later sterft Marx, maar dan is het inderdaad te laat. Eleanor, die nooit geleerd heeft zich echt systematisch en gedurig op iets toe te leggen, zal in de rest van haar leven het patroon van de voorgaande jaren blijven volgen: nu eens literatuuronderzoek, dan weer helpen bij de archivering van Marx' nalatenschap, toneelspelen, vertaalwerk | |
[pagina 48]
| |
doen of zich op vakbondsactiviteiten storten. Al die dingen doet ze niet slecht, sommige zelfs met talent, en zeker in de beginfase met groot enthousiasme, en toch ontbreekt het haar aan een innerlijke richting, aan een werkelijk doel. Daarin schuilt de tragiek van haar leven, niet in het feit dat ze er een eind aan maakte.
Karl Marx stierf in 1883. Enkele jaren eerder moet Edward Aveling in Eleanors leven zijn gekomen, wellicht via een ontmoeting in het Brits Museum, toentertijd bij de intellectuele en artistieke bohème zeer in zwang als ontmoetingsplaats der geslachten. Misschien was hij de reden die zij niet wilde noemen toen ze de verloving met Lissagaray verbrak. Over de begrafenis van Marx schreef Aveling, die Marx jaren tevoren eenmaal en terloops ontmoet had, dat hij hand in hand met zijn vrouw (i.e. Eleanor) naast de kist had gestaan. Het commentaar van Yvonne Kapp is ijzig: het is onzeker en zelfs hoogst onwaarschijnlijk dat Aveling de begrafenis überhaupt heeft bijgewoond, en áls dat wel het geval is geweest, dan heeft hij zeker niet met zijn vrouw hand in hand gestaan. Bovendien, zo zou men er nog aan toe kunnen voegen, was Eleanor helemaal niet de vrouw van Aveling. In deze anekdote ontbreekt maar één karakteristiek van Aveling: namelijk dat hij niet alleen in de omgang met vrouwen en de waarheid onbetrouwbaar was, maar ook waar het geldzaken betrof. De domineeszoon Edward Aveling, die zes jaar ouder was dan Eleanor, had biologie en medicijnen gestudeerd, en ging een tijdlang door voor een veelbelovend geleerde - zij het in mindere mate dan hij het zelf voorstelde toen hij zich later ten onrechte probeerde uit te geven voor oud-hoogleraar. De beloften maakte hij niet waar. In plaats daarvan werd hij een typisch victoriaans burgerman-dilettant, die voor geïnteresseerde | |
[pagina 49]
| |
gezelschappen populariserende lezingen over natuurwetenschappelijke onderwerpen hield, liefhebberde in de toneelwereld en bovendien geïnteresseerd was in het socialisme. In 1872 trouwde hij, blijkbaar in de hoop daar financieel fiks op vooruit te gaan. Toen dat niet het geval bleek, verliet hij zijn vrouw. Later zou hij over dit huwelijk vele lezingen in omloop brengen, die hem zonder uitzondering in gunstiger daglicht stelden. De zogenaamde weigering van zijn vrouw om te scheiden was het voorwendsel om met Eleanor over de puthaak te trouwen. Toen de eerste in 1892 stierf verwachtte Eleanor dat Aveling nu wel met haar zou trouwen, maar dat gebeurde niet. In de zomer van 1884 begon Eleanor openlijk met Aveling samen te wonen; vanaf die tijd tekent ze haar brieven als ‘Eleanor Marx-Aveling’. ‘Mijn Londen is een beetje Parijs,’ was het commentaar van Engels in een brief aan Bernstein, en hij gaf het paar £50 voor de wittebroodsweken. Haar vrienden en familieleden accepteerden haar stap, en tolereerden de man van haar keuze voor zover mogelijk. Engels ging daarin het verst. Terwijl in die hele wereld van socialistische en radicale partijen, groeperingen en informele netwerken Aveling gewantrouwd en geminacht werd, bleef Engels hem door dik en dun verdedigen. Hij zorgde ervoor dat Aveling Marx' oude vriend Sam Moore ‘hielp’ bij de vertaling in het Engels van Das Kapital, ook al was Aveling in zijn ogen daartoe geenszins bekwaam - toen ‘dr.’ Aveling de taak op zich nam had hij het boek nog nooit gelezen. Opgejaagd door de verraderlijke concurrent van Engels, Hyndman, die onder pseudoniem een eigen vertaling (uit het Frans!) in afleveringen was begonnen te publiceren, werd de vertaling in 1886 voltooid. Eleanor heeft voor de Engelse uitgave de oorspronkelijke bronnen van alle En- | |
[pagina 50]
| |
gelse citaten in Das Kapital opgezocht - een even ondankbaar als irriterend karwei. Met werk als dit vulden ze hun leven. Om een indruk te geven: Eleanor begon haar politieke loopbaan in 1876 door zich in te zetten voor de verkiezing van de enige vrouwelijke kandidaat voor de London School Board. Terzelfder tijd vond ze een baantje in het Brits Museum, waar ze bibliotheekwerk deed voor letterkundige genootschappen. Daar ontmoette ze de anderhalf jaar jongere George Bernard Shaw, die haar relatie met Aveling later gestalte zou geven in The Doctor's Dilemma. Ze stond een aantal keren op het toneel in nu vergeten stukken (onder andere van Aveling zelf), ze gaf lezingen over Shakespeare en ze vertaalde niet alleen Lissagarays Histoire de la Commune, maar ook Madame Bovary en toneelstukken van Ibsen. Daarnaast was ze ook nog politiek actief, en ging ze, nadat ze het ouderlijk huis had verlaten om met Aveling te gaan samenwonen, onder een nieuwe beproeving gebukt: Eleanor was de eerste van de familie Marx die het zonder dienstbode in het huishouden moest stellen. Dezelfde oplichterskwaliteiten die hem in staat stelden vrienden het geld uit de zak te kloppen en vrouwen het bed in te krijgen, bezorgden Aveling ook de naam een belangrijk socialistisch denker, althans spreker te zijn. Zijn redenaarstalent was in socialistische kringen veelgevraagd, en lijkt naar de eisen van die tijd voornamelijk uit het aan elkaar rijgen van pompeuze gemeenplaatsen te hebben bestaan. Slechts eenmaal wordt de ballon publiekelijk doorgeprikt. Toen Aveling in 1884 tijdens een redevoering in Birmingham plechtig verklaarde vijf jaar diepe studie nodig te hebben gehad om socialist te worden, had hij er geen rekening mee gehouden dat zich onder dit gehoor zijn vroegere vriendin Annie Besant (de | |
[pagina 51]
| |
latere Fabian en nog latere Krishnamurti-ontdekster en theosofe) bevond. In de vijf jaar dat ze de heer Aveling intiem gekend had, zo verklaarde ze, de spreker onderbrekend, had hij nooit de minste interesse voor het socialisme aan de dag gelegd en evenmin zelfs maar één boek over dat onderwerp gelezen. Ook nu zou Eleanor Aveling door dik en dun verdedigen als ‘de enige heldere en wetenschappelijke student van het socialisme in onze kring’, hoewel zijn trouweloosheid en onbetrouwbaarheid haar op dat moment (april 1884) al geen illusies gelaten moet hebben wat betreft zijn karakter. In het hoog opkijken tegen de intellectuele kwaliteiten van ‘dr. Aveling’ verraadt zich ook het minderwaardigheidscomplex waarmee Eleanor ten opzichte van mensen die wél hadden kunnen studeren behept was. Het is moeilijk Yvonne Kapp te geloven als ze schrijft dat Aveling Eleanor hielp zich tot spreekster in het openbaar en schrijfster te ontwikkelen, en ze voert daarvoor dan ook geen evidentie aan. Evenmin wordt het uit deze boeken (en trouwens ook niet uit dat van Tsuzuki) duidelijk wat Eleanor eigenlijk aan Aveling bond, terwijl alle informatie over de man hem toch niet tot een duidelijke figuur maken. Aveling blijft een raadselachtige man, ware het niet dat het ook hier een van die mysterieuze mensen lijkt te betreffen, die te oninteressant en banaal zijn om de moeite van het ontraadselen te nemen. ‘Niemand kan zo slecht zijn als Aveling eruitziet,’ was, blijkens Hyndmans memoires, in bepaalde kringen een staande uitdrukking. Kautsky vond hem ‘afstotend’. Olive Schreiner, een van Eleanors beste vriendinnen, schreef in 1884 aan Havelock Ellis: ‘Ik begin zo'n afgrijzen van dr. A. te krijgen...’
In 1886 maakten Eleanor en Aveling een lezingentournee door de Verenigde Staten. De socialistische beweging aan | |
[pagina 52]
| |
de overzijde van de oceaan was zo mogelijk nog kleurrijker en bonter van samenstelling dan die in Londen. Overal lagen de draden met Europa nog. Een van de gastheren in Amerika bleek bij voorbeeld de toenmalige echtgenoot te zijn van een voor Eleanor legendarische figuur uit haar jeugd, Helene von Dönniges - de aanleiding tot Lassalle's laatste en fatale duel in 1864. Deze femme fatale wordt door Yvonne Kapp niet gespaard: ‘[she] was always in love with somebody or other, but with none so constantly as herself’. Het is typerend voor het sektarische karakter van de ‘beweging’ alsook van Eleanors politieke visie zelf, dat zij en Aveling de belangrijkste gebeurtenis in de Amerikaanse arbeidersbeweging van die dagen, de oprichting van de American Federation of Labour, niet eens opmerkten, noch toen ze in de vs waren, noch toen ze na hun terugkeer over hun Amerikaanse ervaringen Some Working Class Leaders schreven. Samuel Gompers, de oprichter van de afl, komt er niet in voor. Hun terugkeer naar Engeland viel samen met het uitbreken van een schandaal. De New York Herald publiceerde een artikel waarin Eleanor Marx en Edward Aveling ervan beticht werden tijdens hun trip een luxe-leventje in dure hotels op kosten van de arbeiders te hebben geleid. Typerend citaat: ‘The enterprising socialist lecturers went to study poverty at a first class hotel in Baltimore, and patronized the wine cellar so liberally that their bill for two days amounted to $42,-.’ De aantijgingen-ingegeven door interne vetes binnen de partij die hen had uitgenodigd naar de vs te komen-waren vals. Maar het verhaal zou Eleanor, en natuurlijk in de eerste plaats Aveling, ondanks alle dementi's, ondanks Engels' verdediging, tot het einde van hun dagen blijven achtervolgen - juist omdat het zo paste bij het beeld dat | |
[pagina 53]
| |
Aveling van zichzelf had weten te vestigen. Gustav Mayer, de biograaf van Engels, meldt dat tegen deze tijd de meeste Engelse socialistische voormannen en vakbondsleiders het huis van Engels aan Regent's Park Road, ook wel ‘het Mecca van het socialisme’ genoemd, meden, omdat Engels Aveling beschermde.
Hier aangekomen is het dienstig nader in te gaan op de kwaliteiten van deze immense levensbeschrijving, blijkens de achterflap door niemand minder dan Eric Hobsbawm ‘one of the major biographies of our generation’ genoemd. Zeker heeft Yvonne Kapp een ongelofelijke hoeveelheid feiten over het leven van Eleanor Marx, over de familie Marx, over de laatste levensperiode van Engels, en over de socialistische beweging in Engeland, Europa en Noord-Amerika aan het licht gebracht. Tot de positieve zijde van haar boeken mag men ook de aanstekelijke sympathie rekenen die zij voor haar onderwerp aan de dag legt. Daar staat tegenover haar bereidheid - misschien moet men spreken van psychologische ongevoeligheid - om zich bij het klaarblijkelijke neer te leggen, om geen problemen te willen zien waar haar hoofdpersoon ze ook niet ziet. Was het daarmee maar gedaan! Te vaak echter verkeren de deugden van haar werk in hun tegendeel. Bij gebrek aan een andere structuur dan die welke Eleanors levensloop biedt, wordt het buitengewoon moeilijk door de karrevrachten details heen te zien. Details die bovendien maar al te vaak óf niet ter zake, óf onbeduidend, óf allebei zijn. Wat moet de lezer bij voorbeeld aan met de mededeling dat Yvonne Kapp de passage over het verschijnen van Lissagarays boek over de Commune schreef op de dag dat het precies honderd jaar geleden was dat die uitbrak? | |
[pagina 54]
| |
Zodra het niet om de directe biografie gaat, maar om de sociale en politieke context daarvan, glijdt Yvonne Kapp keer op keer op een jammerlijke manier uit. Een enigszins marxistisch-leninistisch aandoend perspectief, gebrek aan kennis, en een sympathie voor Marx en Engels die in kritiekloze goedpraterij ontaardt, zijn daar debet aan. Als Engels Lizzie Burns op haar sterfbed eindelijk trouwt, dan noemt Yvonne daarom de grafsteen van de laatste ‘a monument to the man of feeling who honoured her wishes to the very last’. De laatste vier woorden, ‘to the very last’, zouden beter ‘at last’ kunnen luiden - Engels had altijd geweigerd haar te huwen. In 1878 voorspellen Marx en Engels elkaar als historisch-materialist, respectievelijk militair expert, de overwinning van de Turken in de oorlog met de Russen, en het uitbreken van de revolutie in Rusland. Yvonne Kapp merkt daar ijskoud bij op dat ze het wat betreft het eerste ‘bij uitzondering’ mis hadden, maar dat er in Rusland inderdaad een revolutionaire situatie ontstond. Ik ken vrijwel geen enkel geval van een concrete voorspelling over toenmalige sociaal-politieke gebeurtenissen waarin Marx en Engels het bij het rechte eind hadden, en wat betreft de revolutie in Rusland: die brak pas veertig jaar later uit. Yvonne Kapp laat generaal Gordon naar de Soedan reizen om er de opstand van de derwisjen neer te slaan, hoewel ze zou moeten weten dat Gordon uitsluitend opdracht had om de Egyptische garnizoenen daar te evacueren. Aangezien de Fabian Society niet marxistisch was, wordt die afgedaan als een ‘harmless sect’, terwijl we nog zullen zien hoe ze het belang van de Social Democratie Federation (sdf) al naar het haar uitkomt torenhoog opblaast of geheel kleineert. Op Keir Hardie, de eerste arbeider en socialist in het Britse parlement, geeft ze op een hooghartige manier af, omdat de man geen ‘marxist’ was, | |
[pagina 55]
| |
en dus niet over een ‘wetenschappelijke theorie’ beschikte. Geen wonder dat hij zijn parlementszetel verloor! Het geeft haar blijkbaar niet te denken dat met de ‘wetenschappelijke theorie’ uitgeruste ‘marxisten’ vrijwel nooit tot het Lagerhuis zouden doordringen. Het cumulatieve effect van deze tekorten is een systematische vertekening: steeds als het gaat om Eleanor en de mensen en dingen waarmee Yvonne Kapp sympathiseert, hanteert de schrijfster een kolossaal vergrootglas. Gaat het om de rest van de wereld, dan wordt de blik ons daarop gegund door een omgekeerd gehouden verrekijker. Daardoor ontstaat de paradox dat deze kolossale biografie het voornaamste beletsel is geworden om tot een juiste waardering van leven en werk van Eleanor Marx te komen.
Na de dood van Marx zouden haar politieke activiteiten zich aanvankelijk afspelen in en om de sdf, daarna in de vakbeweging, en in de in 1889 opgerichte Tweede Internationale. De Social Democratie Federation was de enige groepering in Groot-Brittannië die zich expliciet op Marx beriep. Noch Marx, noch Engels stemde dat dankbaar. De sdf was opgericht en werd aangevoerd door de merkwaardige Henry Mayers Hyndman, die door Marx te onbenullig werd gevonden om hem te haten of te negeren. Hyndman beeldde zich niettemin in een speciale band met Marx te onderhouden. Hij zag zich dan ook als diens opvolger. Engels betitelde hij als de ‘Teutoonse Grote Lama van Regent's Park Road’, en omgekeerd kon Engels Hyndman niet luchten of zien. ‘Ik hou van Hyndman als vijand (als hij betrekkelijk machteloos is),’ deelde Engels al in een vroeg stadium mee, ‘veel meer dan als vriend (als je hem de hele tijd in het oog moet houden).’ Yvonne Kapp overdrijft echter schromelijk als | |
[pagina 56]
| |
ze de sdf een hoofdrol in de ontwikkeling van de Britse arbeidersbeweging toeschrijft, en ze maakt het helemaal te bont als ze de vijandschap tussen die twee een factor noemt waarzonder die ontwikkeling een heel andere loop had kunnen krijgen. Ze maakt Hyndman zo zwart als ze maar kan, onder andere als antisemiet, en inderdaad doen zijn opmerkingen niet onder voor wat Marx over zijn vroegere geloofsgenoten heeft geschreven. Eleanor was daarentegen de enige van de familie die zichzelf als joods beschouwde, en daar ook voor uitkwam - onder andere bij de Dreyfuss-affaire. Hyndman, zo luidt Kapps beschuldiging in het kort, zou de sdf als persoonlijk bezit hebben beschouwd. Eind 1884 werd er een motie in het bestuur tegen hem aangenomen (10-8), maar het was de meerderheid die daarna de sdf verliet. Onder die tien waren Eleanor en Aveling. Twee dagen later richtten ze de Socialist League op, een nieuwe sekte waarvoor Yvonne Kapps waardering omgekeerd evenredig is met het politieke belang ervan. Van echte politieke partijen en organisaties was in deze periode nog geen sprake. Discussiegroepen van allerlei snit kwamen even snel op als ze weer verdwenen, deelden zich overlangs als pantoffeldiertjes en fuseerden en federeerden dan weer. Yvonne Kapp tekent het trouwhartig op. We vinden Eleanor en Aveling enkele jaren later, na een scheuring in de Socialist League, terug als leiders van de door hen opgerichte ‘Bloomsbury Socialist Society’, ook geen massa-organisatie, de Avelings richtten ook nog een ‘International Labour League’ op, er is nog een intermezzo met de dan opgerichte Independent Labour Party (dat met onaangenaamheden rondom Aveling eindigt), en uiteindelijk sluiten ze zich weer aan bij Hyndmans sdf (iets waar Yvonne Kapp nogal mee zit); Aveling wordt in 1897 zelfs in het bestuur gekozen. In | |
[pagina 57]
| |
1894 schreef Engels aan Paul Lafargue over de sdf: ‘...[de federatie] heeft nu 4500 leden. Vorig jaar telde de ledenlijst nog 7000 namen, ze verloor er dus 2500. Maar wat zou dat? vraagt Hyndman. In de veertien jaar dat ze bestaat, heeft de sdf een miljoen leden gehad. Van dat miljoen zijn 995.500 er weer uitgestapt - maar 4500 zijn gebleven.’ In dit milieu was Eleanors voornaamste bijdrage aan de politiek het geven van lezingen en het houden van redevoeringen op de manifestaties die de gezamenlijke socialistische, radicale en soms zelfs liberale groeperingen in Londen op de been wisten te brengen. Dat soort optreden lag haar, en als spreekster was ze zeer geliefd. Aan politiek van een heel ander soort begon Eleanor in 1888, toen ze - zelf nog wonend in het gerieflijke Bloomsbury - rond ging kijken in de gruwelijke sloppenwijken van Londens East End. Zo vreselijk opmerkelijk als Yvonne Kapp het doet voorkomen was dat nu ook weer niet. ‘East Ending’ was al enkele jaren eerder een populair uitje voor leden van charitatieve instellingen geworden, en de door Kapp minachtend als ‘spoorwegmagnatendochter’ afgedane Beatrice Webb was Eleanor daar al voorgegaan als helpster van Charles Booth bij diens grote onderzoek naar armoede in Londen - een onderzoek overigens waartoe hij geprikkeld werd door Hyndmans bewering dat 25 procent van de loonarbeiders te weinig verdiende om gezond te kunnen blijven. Haar vader zag nooit een fabriek van binnen. Eleanor was drieëndertig toen ze voor het eerst de mensen ontmoette voor wie ze aan politiek deed. Ze zag bij de dokken de elke morgen terugkerende vechtpartijen om werk, die de havenautoriteiten ertoe noopten ijzeren hekken door houten te vervangen, omdat in het gedrang de zwakkeren op de spijlen werden gespiest. Daar kwam ze in contact met Will Thorne, een van de betrekkelijk | |
[pagina 58]
| |
zeldzame arbeiders binnen de sdf, die niet veel later de National Union of Gasworkers and General Labourers oprichtte, een van de eerste moderne vakbonden in Groot-Brittannië. Zowel voor als achter de schermen hielp ze mee bij stakingen en arbeidsconflicten, en ze richtte ook een vrouwenafdeling van de vakbond op. Het feit dat ze typewerk deed, kwalificeerde haar als handarbeidster, iets wat later van belang bleek toen er stemmen opgingen om haar niet in het bestuur te dulden.
Over de positie van Eleanor als vrouw in de politiek is Yvonne Kapp merkwaardig terughoudend. Ze doet veel moeite om duidelijk te maken dat Eleanor geen feministe was: ‘She went her way without fuss, feminism of false constraint.’ Het thema had echter wel Eleanors belangstelling: samen met Aveling schreef ze naar aanleiding van Bebels Die Frau und der Sozialismus het pamflet The Woman Question, met als algemeen uitgangspunt dat het probleem van de vrouw haar economische afhankelijkheid van de man was, en dat ‘her emancipation means nothing but economie freedom’, een visie die in niets van die van Bebel afweek. Vrijwel gelijktijdig met de aanvang van Eleanors vakbondswerk begon de Tweede Internationale met veel moeite van de grond te komen. In juli 1889 vond de oprichtingsvergadering in Parijs plaats, in een aanhoudende verwarring, compleet met tegencongressen. Paul Lafargue deed zijn naam eer aan door als ‘secretaris buitenland’ van het organiserende comité geen onderdak geregeld te hebben voor de vermoeide buitenlandse gasten. De oorspronkelijk gehuurde zaal bleek te klein en het congres werd uiteindelijk gehouden in de Salle des Fantasies Parisiennes. Eleanor deed dienst als tolk, en als secretaresse van Engels. | |
[pagina 59]
| |
De band tussen Engels en de familie Marx, zelfs de aangetrouwde leden van de familie, was buitengewoon groot. Hij steunde hen financieel en met raad en daad, zoals hij het Marx had gedaan. De overdadige voorkomendheid waarmee hij zelfs iemand als Edward Aveling tegemoet trad, stond in schril contrast tot de ijzige houding die hij tegenover zijn eigen bastaardzoon bij Marx' huishoudster Helene (‘Nym’) Demuth had. Hoewel Demuth na de dood van Marx huishoudster van Engels werd, mocht Freddy Demuth daar niet over de vloer komen. De goedgeefse Engels liet hem geen cent na. Eleanor sloot vriendschap met hem, ondanks Freddy's afkeer van Aveling, die hij als ‘dom en arrogant’ kwalificeerde. In 1890 stierf Nym. De in huishoudelijke zaken hulpeloze Engels bleef verweesd achter, maar op zijn uitnodiging bleek Louise Strasser, de ex-vrouw van Karl Kautsky (en een favoriete van Engels) onmiddellijk bereid de plaats van Helene Demuth in te nemen. (Toen Kautsky zich met Strasser verloofde had hij tegenover Engels zó hoog opgegeven van haar goede afkomst, dat zowel Engels als Eleanor daarna vrijwel onveranderlijk hun brieven aan hem openden met ‘Beste Baron’.) Deze wisseling van de wacht betekende een zekere verwijdering tussen Eleanor en Engels. De ‘Generaal’ was thuis een pantoffelheld, en zijn nieuwe huishoudster, die niet veel later hertrouwde met een zekere dokter Freyberger (die ook bij Engels introk) plaatste zich steeds duidelijker tussen Engels en zijn trouwste vrienden, zonder dat Engels zelfs maar durfde zien dat dat gebeurde. In 1890 werd hij zeventig. De verjaardag werd in stijl gevierd. ‘We kept it up till half-past-three in the morning and drank, besides Claret, sixteen bottles of champagne - in the morning we had twelve dozen oysters. So you see I did my best to show that I was still alive and kicking,’ | |
[pagina 60]
| |
berichtte hij zijn broer in Duitsland. Maar al in 1888 was hij begonnen Kautsky en Bernstein in te werken als zijn opvolgers in het bezorgen van Marx' nalatenschap en in 1891 gaf hij het plan op een volledige uitgave van Marx' werk te verzorgen en zag hij af van de editie van het vierde deel van Das Kapital, de Theorien über den Mehrwert. Niettemin bleef zijn werklust en produktie ook in zijn laatste vijf levensjaren overstelpend. Hij verzorgde of schreef in die vijf jaar nog liefst 135 uitgaven en nam daarnaast nog aktief deel aan de politiek van de spd, sdf en de Tweede Internationale. Dagelijks las hij kranten en weekbladen in negen talen ‘om van alles in de beweging op de hoogte te blijven’, en een onophoudelijke stroom bezoekers wist de weg naar Regent's Park Road nr. 41 te vinden. De apotheose van zijn leven was zeker het tweede Congres van de Tweede Internationale in Zürich in 1893, dat hij als ere-voorzitter mocht afsluiten (waarna alle aanwezigen uitbarstten in de Marseillaise). Eleanor was met hem meegegaan naar Zürich, maar de verhouding met haar oude vriend verslechterde. In 1894 kon ze over de ‘ménage van Regent's Park Road’ nog ironisch aan Laura schrijven dat het een Balzac vereiste deze te beschrijven, maar bij de irritatie over de manier waarop Engels zich liet koeioneren door de Freybergers, kwam langzamerhand ook zorg over wat er bij de dood van de ‘Generaal’ met zijn manuscripten en die van Marx zou gebeuren. Die zorg bleek bij de opening van het testament van Engels niet gegrond. Maar de verdeling van de literaire nalatenschap van Marx en hem over de spd, Bebel en Bernstein, en Eleanor Marx, zou nog voor jaren de studie en uitgave daarvan bemoeilijken.
Begin 1895 had de oude leeuw, zoals hij zijn broer Hermann berichtte, nog maar zeventien tanden over. Engels | |
[pagina 61]
| |
was nu vierenzeventig, en kwakkelde met zijn gezondheid. Maar hij zat nog vol ideeën en hoewel hij de jarenlang gekoesterde wens om de biografie van Marx te schrijven had opgegeven, was hij van plan in ieder geval het belangrijkste deel daarvan, de geschiedenis van Marx en de Eerste Internationale, te boekstaven. Hij wist niet dat Kautsky, Bernstein, Mehring, Lafargue en anderen een geschiedenis van het socialisme aan het voorbereiden waren. Toen Kautsky hem in maart 1895 vroeg commentaar op het door hem geschreven gedeelte te leveren, kwam dat hard aan: een geschiedenis van het socialisme zonder Engels. Dat was toch ondenkbaar! Inderdaad, dat was ondenkbaar. De hele opzet van het boek was alleen zo georganiseerd omdat de betrokkenen er door Freyberger van op de hoogte waren gesteld dat hij bij Engels een ongeneeslijke kanker van strottehoofd en slokdarm had geconstateerd. Alleen Engels wist van niets. In de loop van 1895 werd zijn gezondheidstoestand snel slechter. Gealarmeerd door een brief van Samuel Moore, bezocht Eleanor eind juli haar oude vriend, van wie ze door de affaire-Freyberger enigszins vervreemd was geraakt. Het was niet alleen voor een afscheid dat ze van Kent, waar ze toen woonde, naar Londen reisde. Moore had haar zo voorzichtig mogelijk medegedeeld wat Engels hem had toevertrouwd: dat niet Engels, maar Marx de vader van Freddy Demuth was. Ze wilde het niet geloven voor ze dat uit de mond van Engels zelf had vernomen. Maar toen ze in zijn huis aankwam had de stervende Engels zijn spraakvermogen voorgoed verloren. Het antwoord op haar vraag moest hij op een lei schrijven. Het kwam daarom niet minder hard aan. Op 5 augustus 1895 stierf Engels, alleen, en voor één keer heeft Yvonne Kapp helemaal gelijk, als ze hem als grafschrift deze woorden van Swift meegeeft: ‘Genius, Learning, strong Compre- | |
[pagina 62]
| |
hension, Quickness of Conception, Magnaminity, Generosity, Sagacity’. Als erfgename van Engels werd Eleanor op veertigjarige leeftijd eindelijk financieel onafhankelijk. Engels liet ruim 20 000 pond na; daarvan ontving Eleanor iets meer dan 5 000. De dood van Engels werd gevolgd door onverkwikkelijke ruzies met Louise Freyberger over de nalatenschap, terwijl de bepalingen in het testament over de archieven van hem en Marx een bron van eindeloze verwarring betekenden. Over de laatste levensjaren van Eleanor, die onmiskenbaar beginnen met het verscheiden van de man die haar tweede vader was, hangt al een waas van doem. Het lijkt alsof ze langzaamaan verzinkt in een steeds diepere depressie, hoewel haar activiteiten daarmee in tegenspraak zijn. Ze maakt nu pas te voorschijn gekomen manuscripten van haar vader persklaar, waaronder Loon, prijs en winst, en verschillende bundels met journalistiek-historisch werk, zoals The Eastern Question, en The Secret Diplomatic History of the Eighteenth Century. Hoewel ze aan dit werk buitengewoon veel energie besteedde, blijkt alleen al uit het feit dat ze ten onrechte een aantal stukken van Engels aanzag voor, en uitgaf als, werk van haar vader, dat ze niet de kwaliteit bezat om zich tot zelfstandig historicus te ontwikkelen. Haar ambitie een biografie van Marx te schrijven resulteerde in één artikel; bij dat alles moet aangetekend worden dat de ongelukkige verdeling van de literaire nalatenschap van Marx en Engels een enorme belemmering voor nadere studie opleverde. Uit een brief, gepubliceerd in juni 1897, blijkt dat ze in de voorgaande acht maanden eenenveertig lezingen heeft gehouden of vergaderingen heeft geleid, niet meegerekend een tournee van een week door Nederland. Daarnaast blijft Eleanor actief in de vakbondsstrijd. Haar opvatting van wat so- | |
[pagina 63]
| |
cialisme is wordt door Yvonne Kapp zo getypeerd: ‘...She was zealous for any and every practical reform without for a moment losing sight of the revolutionary aim; to agitate for the total overthrow of the system without brusking aside a single immediate demand for which the working class was prepared to fight’; en die opvatting bracht ze consequent in praktijk.
Op 8 juni 1897 huwt Aveling in het geniep Eva Frye, de tweeëntwintigjarige dochter van een muziekleraar. (Dit in tegenspraak met het latere gerucht dat het meisje een beroepsactrice geweest zou zijn, waarmee de socialisten van toen de vulgaire smaak van Aveling nog eens extra accent dachten te geven, een gerucht dat terugkeert in de roman van Piers Paul Read uit 1966 Game in Heaven with Tussy Marx.) Voor de buitenwereld veranderde er aanvankelijk niets, totdat Eleanor in augustus de waarheid, ten diepste gekwetst en vernederd, onder ogen moest zien. De enige die ze in vertrouwen durfde te nemen was Freddy Demuth, die in deze laatste jaren met Bernstein en Wilhelm Liebknecht tot haar vertrouwdste vrienden behoort. Haar brieven aan hem zijn uitingen van een geleidelijk groeiende wanhoop, waarvan men kan voelen dat ze op meer betrekking heeft dan op het verraad van de man van wie ze, getuige haar afscheidsbrief, blijft houden. Op 31 maart 1898 laat Eleanor haar dienstmeisje op naam van Aveling (en hoogst waarschijnlijk met diens medeweten) chloroform en blauwzuur kopen; dezelfde dag pleegt ze zelfmoord. Het is moeilijk te aanvaarden dat deze aardige, intelligente, levendige, zelfstandige vrouw zich door een miezerige figuur als Aveling de dood in heeft laten drijven, al was het alleen maar omdat zijn laatste daad van verraad, na alle voorgaande blijken van liefdeloosheid en on- | |
[pagina 64]
| |
betrouwbaarheid, nauwelijks als een grote verrassing kan zijn aangekomen. Tzusuki bericht over een eerdere zelfmoordpoging in 1887, die door Havelock Ellis kon worden verijdeld: ‘Her friends were grieved; they were scarely surprised.’ Een passage uit een brief uit 1890: ‘Er is werkelijk geen tijd om uit te maken of het leven waard is geleefd te worden of dat het onversneden ellende is.’ Hier zoekt zelfs Yvonne Kapp naar een dieperliggende verklaring. Volgens haar was Avelings daad niet meer dan een laatste druppel. Enkele weken voor haar dood was Eleanor teruggetreden uit het bestuur van de Gasworkers-vakbond. Haar leven werd beheerst door twee motieven: de liefde voor haar vader en diens plaatsvervanger Engels, en haar ijver voor de zaak die zij voorstonden. De dood van Engels, de onthulling van de verzwegen rol van haar vader als verwekker van Freddy Demuth, en het tegen deze tijd onmiskenbare feit dat de Britse arbeidersbeweging waarmee ze zich verbonden wilde weten, een geheel andere richting had gekozen dan die van haar marxisme - dat zijn in de ogen van Yvonne Kapp de factoren die uiteindelijk Eleanor tot zelfmoord dreven. Die verklaring heeft het voordeel dat ze een rationeler en dus bevredigender karakter heeft dan de ogenschijnlijke. Enig bewijsmateriaal dat haar zou kunnen ondersteunen ontbreekt. Ergens in haar leven - en in al die honderden pagina's van Yvonne Kapp en Chushichi Tsuzuki moet de zorgvuldige lezer zelf maar vinden waar en wanneer - liep Eleanor beurse plekken op, die haar, om wat voor reden dan ook, op 31 maart 1898 noodlottig werden. Edward Aveling overleefde haar, gehaat en veracht door iedereen, nauwelijks vier maanden, waarin hij erin slaagde meer dan de helft van haar overgebleven geld erdoor te jagen. |
|