inlichtingen en feiten worden aangepast aan dit beleid.’ ‘C’ meldt ook dat er in Washington ‘weinig debat is over wat er na de militaire actie moet gebeuren’.
De minister van Buitenlandse Zaken legt uit dat de zaak tegen Saddam Hoessein zwak staat. Hij bedreigt geen buren en wat hij aan vermogen tot massavernietigingswapens heeft, is minder dan dat van Libië, Noord-Korea of Iran. De minister van Justitie legt uit dat de wens het regime in Irak te veranderen geen legale basis voor oorlog vormt. Daarvan bestaan er maar drie: zelfverdediging, humanitaire interventie of mandatering door de Veiligheidsraad. De eerste twee zijn hier niet van toepassing, de derde ligt moeilijk.
Blair zegt daarop dat de kern van de zaak is ‘of het militaire plan zal werken en of de politieke ruimte wordt geschapen om dat plan de ruimte te geven’, met andere woorden: of argumenten kunnen worden verzonnen om de oorlog voor het publiek aanvaardbaar te maken.
De conclusie van de bijeenkomst was dat het Verenigd Koninkrijk hoe dan ook aan een (Amerikaanse) militaire aanval op Irak zou meedoen.
President Bush had dus, ver voor de wapeninspecties van de Verenigde Naties (VN) begonnen, al tot oorlog tegen Irak besloten. De Amerikaanse inlichtingendiensten moesten verhalen over terrorisme en massavernietigingswapens fabriceren om die oorlog te rechtvaardigen.
De Britse regering wist dat al in juli 2002, en wist ook van de eigen inlichtingendiensten dat de Iraakse massavernietigingswapens niet veel voorstelden. De Britse regering wist toen ook dat er geen enkele legale basis bestond voor een oorlog tegen Irak, behalve een daartoe strekkend besluit van de Veiligheidsraad. Niettemin besloot Blair toen al zonder meer mee te doen met een Amerikaanse aanval op Irak.
Dat in september werd geprobeerd via de Veiligheidsraad nieuwe VN-inspecties naar mogelijke massavernietigingswapens in Irak af te dwingen, was alleen maar een poging alsnog een legale basis te vinden voor een oorlog waartoe al was besloten. Toen de inspecties