Dit boek is het resultaat van onze bemoeienis met klemtoon in die periode. Bij het schrijven hebben we twee soorten publiek voor ogen gehad. Hoewel we ons kunnen indenken dat ook oningewijden nieuwsgierig zijn naar wat er op het ogenblik in de taalkunde over klemtoon wordt gezegd (en we hem of haar dus niet bij voorbaat zouden willen ontmoedigen verder te lezen), is dit geen elementaire inleiding in de fonologie. Enerzijds doen we ons best terminologie en techniek alleen-om-de-terminologie-en-techniek te vermijden, en streven we boven alles naar inzicht in de besproken verschijnselen, anderzijds kunnen we er niet om heen een bepaalde hoeveelheid kennis te veronderstellen. Die kan gevonden worden in algemene inleidingen in de generatieve taalkunde zoals De Haan, Koefoed & Des Tombe (1975), Neijt's bewerking van Fromkin & Rodman (1983), of een vergelijkbare tekst, of inleidingen in de generatieve fonologie zoals Trommelen & Zonneveld (1979) of Berendsen, Visch & Zonneveld (1984). Dit eerste type lezer heeft dan ook het nivo van iemand die dergelijke literatuur achter de rug heeft: hij of zij is bezig de overgang te maken van leek naar ingewijde. De laatstgenoemde is tegelijkertijd ons tweede beoogde publiek: degenen die klemtoon als onderzoeksgebied kennen, en weten wat er zich daarop met name de laatste twee decennia heeft afgespeeld. We bestrijken in dit boek een groot aantal terreinen, van ongelede woorden, via derivationeel en anderszins afgeleide woorden tot frases. We beperken ons hier zeker niet tot een samenvatting van bestaande literatuur, maar proberen het onderzoek naar Nederlandse klemtoon verder te brengen door op de zojuist genoemde gebieden zo concreet mogelijke en vaak nieuwe voorstellen te doen, en die van ons en anderen met elkaar te vergelijken en te combineren. Het moet daarbij duidelijk zijn dat we bezig zijn met het verslag van een wetenschappelijke onderneming, waarvoor geldt dat onze argumenten kunnen deugen of niet deugen,
we al of niet zaken over het hoofd hebben kunnen zien, of werk van anderen goed of fout interpreteren.
Wat we daar zeker ook bij voor ogen hebben is om onze uiteenzetting te presenteren als ‘voorbeeld’ van waar het in de fonologie van vandaag zoal om te doen is, en wel op drie manieren.
In de eerste plaats is klemtoon een belangrijk klankverschijnsel, maar (slechts) een voorbeeld in die zin dat het zeker niet het enige is dat de aandacht heeft van hedendaagse fonologen. Een verschijnsel als lettergreepstructuur komt hier vanwege het aantoonbare verband met klemtoon aan de orde, maar niet in details. Dit boek zegt niets over belangwekkende verschijnselen als vocaalharmonie, toon, assimilatie, reduplicatie, etc., d.w.z. over de andere studie-objecten van wat nu bekend staat als de niet-lineaire fonologie, waarvan de metrische fonologie een onderdeel is. Daarvoor zal de lezer dan ook zijn heil elders zal moeten zoeken, ter aanvulling op wat we hier zeggen (bijvoorbeeld Van der Hulst & Smith (1982) of Berendsen e.a. (1984)). We schromen er niettemin niet voor te veronderstellen dat klemtoon een van de meest geschikte onderwerpen voor een beschrijving als deze is, zo niet het meest geschikte. Redeneringswijzen, elkaar opvolgende inzichten, en nieuwe theoretische noties kunnen allemaal aan de hand van klemtoon worden uitgelegd, in toegankelijke talen waaronder het Nederlands, en onze ervaring is dat dit goed kan lukken. We kunnen nog een stap verder gaan, en zeggen dat onze ervaring is dat klemtoon, onder de taalkundige verschijnselen, goed kan aangeven wat wetenschappers bezielt, zowel in hun dagelijkse, in dit geval taalkundige, bezigheden, als in hun simpele fascinatie met een gegeven onderwerp, dat in sommige opzichten net zo goed een ander had kunnen zijn, mogelijk zelfs uit een andere wetenschappelijke tak. Wij zijn fonologie gaan doen, maar het had, bijna net zo goed, geneeskunde of Amerikaanse letterkunde kunnen zijn.