Het land van Erasmus
(1999)–J. Trapman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
8
| |
[pagina 123]
| |
arts P.H. Eijkman en zijn medewerker Paul Horrix om bij Den Haag een wereldhoofdstad te stichten. De plannen voor dit ‘Athene der toekomst’ hadden zij laten ontwerpen door de architect K.P.C. de Bazel. En Van Suchtelen profeteerde: ‘Een stad zal verrijzen, de hoofdstad der wereld, waarin zich zal concentreren het Intellekt aller volkeren, om daar, in georganiseerde en voortdurende samenwerking, het groote brandpunt te vormen der ál-menschelijke kultuur’. Uit een opstel van de Noorse schrijver Björnstjerne Björnson (nobelprijs voor literatuur 1903) kunnen we opmaken dat het grootse plan omstreeks 1895 bij Eijkman moet zijn opgekomenGa naar eind3.. Vandaar dat Van Suchtelen de volgende, op het eerste gezicht cryptische, zin kon neerschrijven: ‘Zoo is uit de vage ontwerpen voor een physico-therapeutische inrichting de reuzen-conceptie der wereldhoofdstad ontstaan.’ Een dergelijke inrichting wordt in het stuk verder niet vermeld: de lezer werd blijkbaar geacht te weten dat Eijkman de oprichter was van de Physiatrische Inrichting te Scheveningen.
Pieter Hendrik Eijkman (ook: Eykman) werd op 9 juli 1862 te Zaandam geboren als zoon van de hoofdonderwijzer Christiaan Eijkman en Johanna Alida Pool.Ga naar eind4. Hij was het achtste en laatste kind uit een gezin dat drie dochters en vijf zonen telde, van wie de bacterioloog en voedingsdeskundige Christiaan Eijkman (1858-1930) de meeste bekendheid verwierf. In 1929 ontving deze de nobelprijs voor geneeskundeGa naar eind5.. Johan Frederik (1851-1915), chemicus en farmaceut, was hoogleraar te Tokio en Groningen, en Leonard Pieter Hendrik (1854-1937), leraar Engels, publiceerde over de fonetiek van het Fries en het Nederlands. Gerard Christiaan (1853-1907), vrouwenarts te Amsterdam, trad het minst op de voorgrond. In een kort autobiografisch overzicht dat Christiaan Eykman in 1915 opstelde, omschrijft hij zijn broer Pieter Hendrik (die een jaar tevoren was overleden) als ‘bekend röntgenoloog en internationalist’Ga naar eind6.. Inderdaad was Eijkman later ook röntgenoloog, maar aanvankelijk was hij werkzaam als | |
[pagina 124]
| |
huisarts te Koog-Zaandijk. Daar was hij tevens actief op het terrein van de openbare gezondheidszorg; hij voerde volks- en schoolbaden in en stichtte vakantiekolonies. Na enkele jaren gaf hij zijn praktijk op, om zich in het buitenland te bekwamen in de ‘physische therapie’. Daaronder verstond men een therapie die gebruik maakte van natuurlijke middelen als water, licht en lucht (vergelijk de ‘Kneipp-kuur’)Ga naar eind7.. In 1894 stichtte Eijkman aan de Parkweg, in het Scheveningse Van Stolkpark, een eigen kliniek, ‘Dr. Eykman's Physiatrische Inrichting’. Boven de ingang prijkte het kenmerkende opschrift ‘Natura sanat’ (‘de Natuur geneest’)Ga naar eind8.. Naast allerlei mogelijkheden om watertherapieën te ondergaanGa naar eind9. bezat de kliniek een dakterras voor lucht- en zonnebaden. De kliniek werd in 1906 alweer afgebroken, maar Eijkmans villa, die oorspronkelijk met de kliniek verbonden was, bleef intact. Het pand is later lange tijd in gebruik geweest als onderdeel van het Lycée FrançaisGa naar eind10.. Eijkman was een van de oprichters en de eerste voorzitter van de Geneeskundige Vereeniging voor Physische Therapie en HygiëneGa naar eind11.. Zijn belangstelling reikte echter verder. Hij was ook geïnteresseerd in de antropologie (dat wil zeggen de fysische, niet de culturele antropologie); omstreeks 1900 ontwierp hij een nieuw grafisch systeem voor schedelmeting. Dankzij een Duitse en een Franse publicatie kreeg het systeem bekendheidGa naar eind12.. Eijkman werd op grond hiervan erelid van de Duitse Antropologische Vereniging te München. Blijkbaar beschouwde Christiaan Eijkman de röntgenologie als het belangrijkste vakgebied waarop zijn broer zich als medicus had bewogen. Wilhelm Röntgen had de naar hem genoemde straling in 1895 ontdekt. In verband met zijn studie der fonetiek had L.P.H. Eijkman zijn broer Pieter gevraagd of het mogelijk was de bewegingen van het strottenhoofd op röntgenfoto's vast te leggen. Om bewegende delen van het lichaam in beeld te krijgen, was het nodig een groot aantal opnamen te maken, met een zo kort mogelijke belichtingstijd. Na dagenlange sessies wist Eijkman in december 1901 een aanvaardbaar resultaat te boeken. De proefper- | |
[pagina 125]
| |
soon had een zware taak, omdat per foto 130 slikbewegingen nodig waren, waarbij het hoofd in dezelfde positie moest blijven; bovendien werd hij blootgesteld aan een hoeveelheid straling die Eijkman deed besluiten het experiment niet geheel tot het einde uit te voeren. Het verslag meldt hierover: ‘Juist toen de reeks bijna was voltooid, moest de opname gestaakt worden, omdat de x-stralen-reactie, onder den vorm van roodheid der huid en uitvallen der baardharen, zich vertoonde.’ Desondanks was er genoeg materiaal verzameld om een publicatie te rechtvaardigen.Ga naar eind13. In 1903 vergaderde de Vereeniging voor Electrotherapie en Röntgenologie in de Physiatrische Inrichting.Ga naar eind14.
‘Röntgenoloog en internationalist’, noemde Christiaan Eijkman zijn broer. Het tweede aspect verdient nu onze aandacht. Als internationalist werkte Eijkman samen met Paul HorrixGa naar eind15.. Horrix was een telg uit het bekende geslacht van meubelmakers dat sedert de tweede helft van de achttiende eeuw in Den Haag gevestigd was. In 1853 stichtte de familie Horrix de Anna Paulowna Meubelen Fabriek. In 1890 ging het familiebedrijf door ruzies ten onder. Paul Horrix had tot 1889 in Rotterdam een verkoopkantoor van de fabriek geleid. Zijn hart ging echter niet uit naar het zakenleven. Hij bewonderde Frederik van Eeden, was vrijdenker, vegetariër, pacifist en een tijdlang spiritist, kortom alles wat rond de eeuwwisseling als progressief kon gelden. Als secretaris van Eijkman was Horrix werkzaam in diens Physiatrische Inrichting. Al spoedig na de opening hiervan moet de belangstelling van de heren zich van de daar geboden therapieën hebben verplaatst naar het ideaal van de internationale samenwerking op medisch en ander gebied. Eijkman betrok Horrix bij de oprichting van het ‘Voorbereidend Bureau der Stichting voor Internationalisme’. Het meest spectaculaire plan dat door dit bureau is gelanceerd, betrof de stichting van een wereldhoofdstad, een project dat veel aandacht heeft getrokken in binnen- en buitenland. In januari 1905 zochten Eijkman en Horrix contact met | |
[pagina 126]
| |
K.P.C. de Bazel (1869-1923 )Ga naar eind16.. De Bazel had oorspronkelijk gewerkt bij P.J.H. Cuypers. In 1894 werd hij, na een korte anarchistische periode, theosoof en een jaar later richtte hij met J.L.M. Lauweriks een atelier voor kunstnijverheid op. In die jaren maakte hij onder meer houtsneden voor het blad Licht en Waarheid. Dit was het orgaan van de vereniging ‘Wie denkt Overwint’, gesticht door de ex-predikant Willem Meng, die zich van ethisch-anarchist had ontwikkeld tot theosoofGa naar eind17.. Pas omstreeks 1900 treedt De Bazel als architect op de voorgrond. Zijn bekendste schepping is het gebouw van de Nederlandse Handel Maatschappij (later Algemene Bank Nederland), aan de Vijzelstraat te Amsterdam (1926). Op basis van Eijkmans wensen ontwierp De Bazel een achthoekige stad die zich uitstrekte van de Witte Brug tot ten noordwesten van Meyendel. Het centrum werd gevormd door een groot plein (of park), gewijd aan de verbroedering der mensheid. In het stratenplan was een kruisvorm te herkennen. De voet van het ongelijkarmige kruis bevond zich ter hoogte van de Mussenberg, waarop het Vredespaleis zou moeten verrijzen. In een rechte lijn naar boven was een van de drie internationale academies geprojecteerd, de Academie voor Pedagogie, Hygiëne en Ekonomie. Op enige afstand daarvan zou een arbeiderstuinstad met duizend woningen aangelegd worden. De Academie voor Anthropologie bevond zich in het ontwerp aan de naar de zee gerichte zijde van de dwarsbalk van het kruis; daartegenover de Academie voor Schoone Kunsten. De binnen- en buitenlandse pers gaf veel aandacht aan het plan; de vermaarde pacifistische journalist William Stead (later een van de slachtoffers van de ramp met de Titanic) was een van degenen die het warm aanbevalen. Eijkmans ideeën spraken De Bazel sterk aan. Ook hij meende dat Den Haag als zetel van het Permanente Hof van Arbitrage (1899) de aangewezen locatie was voor een wereldcentrum. Over de kruisvorm schreef De Bazel: ‘De hoofdverdeeling is gegrond op het vredesteeken door strijd verkregen; het ongelijkarmige kruis dat de wereld overwint’Ga naar eind18.. | |
[pagina 127]
| |
De beoogde Academies waren in eerste instantie internationale geleerde genootschappen, waaraan enkele instituten verbonden waren. Over de Academie voor Anthropologie zegt Eijkman vrijwel niets, over de Akademie voor Pedagogie, Hygiëne en Ekonomie des te meer. Eijkman gebruikt het begrip hygiëne niet ter aanduiding van een onderdeel van de geneeskunst; veeleer is de geneeskunst onderdeel van de hygiëne, waartoe hij voorts alles rekent wat te maken heeft met arbeidsomstandigheden, de inrichting van ziekenhuizen en gevangenissen, vaccinatie, vivisectie, etcetera. Onder de instituten verstond Eijkman bijvoorbeeld een school of een kliniek, waar met moderne methoden geëxperimenteerd kon worden. Het economische ‘instituut’ was de arbeiderstuinstad, die als proefveld kon dienen voor coöperaties en volkseethuizen. De Academie voor Schone Kunsten was bedoeld als museum dat de beste moderne werken zou tonen, die door kunstenaars voor een periode van enkele jaren in bruikleen zouden worden afgestaanGa naar eind19.. In een brochure die omstreeks 1906/7 verschenen moet zijn, deelt Eijkman mee dat hij met Horrix reeds een honderdtal corifeeën van kunst en wetenschap voor de goede zaak heeft gewonnen en dat dezen gezamenlijk beschouwd kunnen worden als het Voorbereidend Wereld Comité. Eijkman en Horrix reisden - op eigen kosten - de wereld rond met albums, waarin zij de handtekeningen verzamelden van beroemdheden die hen wilden steunen. In de jaren twintig heeft de familie Horrix twee albums aan het Haagse Gemeentearchief geschonken, waarin grote namen als Edvard Grieg, Auguste Rodin en Richard Strauss prijkten. De boeken bevinden zich nu niet meer in de collectie; hun huidige verblijfplaats is onbekendGa naar eind20.. Voor de realisering van het plan, inclusief de tuinstad, was een terrein van 1500 hectare nodig. De grond behoorde grotendeels toe aan het rijk, voor een deel ook aan de gemeente Den Haag. Eijkman hoopte dat zijn stichting met behulp van een door een mecenas te verstrekken lening de grond tegen een bescheiden prijs zou kunnen aankopen. Hij | |
[pagina 128]
| |
verwachtte dat de grond na de komst van het internationale centrum in waarde zou stijgen. Dan zou een deel aan particulieren verkocht kunnen worden; met de opbrengst kon vervolgens de lening terugbetaald worden. De brochure waarin deze gegevens te vinden zijn, bevat een zinsnede die er onschuldig uitziet, maar in feite een ernstig conflict maskeert. Eijkman zegt hier dat een delegatie van het Royal Institute of British Architects het terrein heeft bezocht en binnenkort een positief rapport over het plan-De Bazel zou uitbrengen. Het verzwegen probleem is dat van de plaats van het te bouwen Vredespaleis. In De Bazels ontwerp was dit geprojecteerd op het hoogste punt van het duinterrein, de Mussenberg, zodat het gebouw van alle kanten en van verre zichtbaar zou zijn. Na allerlei verwikkelingen had de Nederlandse regering echter besloten dat het Vredespaleis gebouwd zou worden in een deel van het park Zorgvliet, de plaats waar het nu staat. Eijkman en Horrix probeerden dit op alle mogelijke manieren te verhinderen, maar tevergeefs; en al even vergeefs was hun poging de wettigheid van de door de Carnegie Stichting genomen besluiten aan te vechten. De tegenstanders van het Zorgvlietplan, waaronder het Royal Institute of British Architects, meenden dat deze locatie afbreuk deed aan de waardigheid van het Permanente Hof van Arbitrage. De Hollandsche Revue was geheel op Eijkmans hand en schilderde het terrein van Zorgvliet af als een benauwde uithoek: ‘links stonden een paar poenige abominabele villa's met burgermanstuintjes; verder op stond het koppeltje huizen van de Anna-Paulownastraat onder hun rechte dakgoten en met hun revolutiebouwgeveltjes, en een paar dienstmeiden stonden er in de deuren te kletsen...’. Moet daar nu het Vredespaleis komen, vroeg het blad zich af, ‘tegenover die burgermansvillatjes en de dienstmeiden-bovenlijven, die uit de derde verdieping der huurhuizen van de Anna Paulownastraat hangen?’Ga naar eind21. Het baatte niet: in 1907 werd de eerste steen van het huidige Vredespaleis gelegd door de Russische voorzitter van de Tweede Haagse Vredesconferentie. De jonge koningin Wilhelmina, die niets zag in de vredesbeweging, had zich aan | |
[pagina 129]
| |
deze taak onttrokkenGa naar eind22.. Hoewel een wereldhoofdstad zonder Vredespaleis nauwelijks denkbaar was, bleven Eijkman en Horrix ijveren voor De Bazels ontwerp. In de marge van de Vredesconferentie vestigde Eijkman een dépendance van zijn bureau aan de Prinsessegracht, de Cercle international. Hier werd door William Stead de Courrier de la Conférence de la Paix geredigeerd, nog steeds een interessante bron voor de geschiedenis van de conferentie. De Cercle international was een ontmoetingspunt voor journalisten, diplomaten en mondain Den Haag. De leestafels waren ruim voorzien; er werden tevens voordrachten gehouden, waarover de Courrier uitvoerig berichtte. Het blad wees er in zijn eerste, op 15 juni 1907 verschenen aflevering op, dat in de Cercle, anders dan ter Conferentie, ook vrouwen welkom waren; in de Cercle werd de vrouw beschouwd als ‘un être humain égal aux hommes en privilèges, en droits, et en responsabilités’. De Cercle international was ook de plaats waar de onofficiële Koreaanse delegatie gelegenheid kreeg haar standpunt naar voren te brengen. Korea was in 1905 een vazalstaat van Japan geworden en kon om die reden niet ter Conferentie vertegenwoordigd zijn. Desondanks verscheen, tot grote ergernis van de Japanners, een drietal Koreanen in Den Haag, onder wie de vooraanstaande rechter Yi Jun. Zij slaagden er niet in tot de Conferentie te worden toegelaten, maar moesten er genoegen mee nemen hun zaak te bepleiten ten overstaan van de pers en bekende pacifisten als Bertha von Suttner, de schrijfster van Die Waffen nieder! (1889). Op 14 juli 1907 overleed Yi Jun plotseling in Hotel De Jong (Wagenstraat 124). Hij werd op Nieuw Eik en Duinen bijgezet in een algemene grafkelder en op 5 september in een eigen graf ter aarde besteld. Yi Jun geldt in zijn geboorteland als een nationale held. In 1963 werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar Seoel. Op Nieuw Eik en Duinen is in 1977 een bronzen borstbeeld van Yi Jun geplaatstGa naar eind23.. In het oude pand van Hotel De Jong bevindt zich tegenwoordig het Yi Jun Peace Museum, waar kopieën uit de Courrier een prominente plaats innemen. | |
[pagina 130]
| |
Bij ‘internationalisme’ kan men zich van alles voorstellen, van een vaag universalistisch idealisme tot een zuiver praktisch streven naar internationale samenwerking op een beperkt terreinGa naar eind24.. Hoe vatte Eijkman dit begrip precies op en op welke wijze probeerde hij zijn doel te bereiken? Om een antwoord op deze vragen te vinden, wenden we ons tot een aantal publicaties van zijn hand, die verschenen in de jaren 1908-1911. In 1908 hield Eijkman in besloten kring een voordracht over internationalismeGa naar eind25.. De tekst van deze voordracht werd gedrukt als ‘confidentiële brochure’ door het Voorbereidend bureau der Stichting voor Internationalisme, het bureau van Eijkman en Horrix aan de Haagse Van Lennepweg. Uit het begin van de voordracht blijkt dat een term als internationalisme niet overal positieve associaties opriep. In het bijzonder in Duitsland herinnerde hij menigeen op onaangename wijze aan de rode of zwarte (= clericale) internationale, terwijl anderen verband legden met het internationale grootkapitaal dat in joodse handen zou zijn. Eijkman gaat nauwelijks op deze bezwaren in, maar betoogt dat het internationalisme iets is dat zich op alle terreinen van het moderne leven eenvoudigweg ontwikkelt. Een internationalist schept dus niet, hij constateert, aldus Eijkman. Het is een wijze van beschouwen die men vaker tegenkomt, maar die vrijwel nooit impliceert dat het bij constateren dient te blijven. Ook wanneer men zeker meent te weten hoe de situatie zich zal ontwikkelen, blijft het de vraag of deze ontwikkeling gestimuleerd dan wel afgeremd moet worden. Voor Eijkman bestond er geen twijfel: de geconstateerde tendens naar steeds meer samenwerking diende met inzet van alle krachten te worden bevorderd. Wie zich bezorgd mocht afvragen of er nog plaats bleef voor nationaal gevoel, kreeg van de spreker te horen dat tussen internationalisme en nationalisme geen tegenstelling behoefde te bestaan. Ter vergelijking wees Eijkman op de enthousiaste steunbetuiging die hij van de componist Grieg had ontvangen, hoewel deze als kunstenaar toch individualist was. | |
[pagina 131]
| |
Eijkman hoefde de tegenstelling tussen nationalisme en internationalisme niet op de spits te drijven, omdat hij het laatste begrip tamelijk nuchter omschrijft als het onderhouden van internationale contacten met het oog op gemeenschappelijke belangen. Als voorbeeld noemt Eijkman het door zijn bureau genomen initiatief tijdens de Tweede Haagse Vredesconferentie een dagelijkse nieuwsbrief uit te brengen. Deze reeds genoemde Courrier de la Conférence de la Paix telde onder zijn medewerkers vooraanstaande pacifisten als Alfred Fried en Bertha von Suttner. Overigens is het opvallend dat het pacifisme, voor zeer velen omstreeks de eeuwwisseling het hart van het internationalisme, in Eijkmans betoog een naar verhouding geringe rol speelt. Hij concentreert zich op internationale instellingen, comité's en congressen, en daaronder alleen de serieuze. Zo wenst hij zich niet bezig te houden met het voorstel een internationale vereniging op te richten van allen die Meyer of Mayer heten, en evenmin met de bestaande organisatie die zich het lot heeft aangetrokken van oude en gebrekkige duivenliefhebbersGa naar eind26.. Serieus te nemen is bijvoorbeeld de Association internationale des Académies (1899), waarvan ook de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen lid is. Deze Associatie vergadert om de drie jaar, maar bezit geen permanente zetel, dus evenmin rechtspersoonlijkheid. Eijkman is van oordeel dat internationale instellingen, ook al vergaderen ze elk jaar in een ander land, altijd dienen te beschikken over een permanent, op één plaats gevestigd secretariaat. En de ideale plaats zou zijn Den Haag, de zetel van het Permanente Hof van Arbitrage. Niet voor niets is tijdens de Tweede Haagse Vredesconferentie door de Roemeense delegatie voorgesteld in Den Haag een Akademie voor internationaal recht te stichten. Er zijn voor Den Haag natuurlijk concurrenten: Bern, Brussel, Parijs, Genève. Maar Parijs zou voor de Duitsers bezwaarlijk kunnen zijn. De Belgen trachten, onder andere door subsidies beschikbaar te stellen, internationale organisaties naar het franstalige Brussel te lokken. Maar alleen franstaligen hebben daar baat bij. Tegen Zwitserland heeft Eijkman ook | |
[pagina 132]
| |
een argument weten te vinden: dit land is een republiek, dus minder stabiel en vol anarchisten. Duitsers, Engelsen en Amerikanen voelen zich, aldus Eijkman, het meest thuis in het polyglotte NederlandGa naar eind27.. Maar de Nederlandse overheid en de gemeente Den Haag zouden zich actiever moeten opstellen teneinde internationale bureau's naar Den Haag te trekken. Eijkman meent er aanwijzingen voor te hebben dat de zetel van de Interparlementaire Unie (de kampioen van de arbitragegedachte) van Bern naar Den Haag zal worden verplaatst. In een nawoord moet hij tot zijn spijt berichten dat het Brussel is geworden. In deze voordracht gaat Eijkman niet in op het plan voor de wereldhoofdstad. Hij beperkt zich tot de opmerking dat Den Haag bij zijn uitbreidingsplannen met De Bazels ontwerp rekening zou moeten houden. Aan het slot van zijn voordracht gekomen, vertelt Eijkman wat hij en zijn medewerker Horrix tot dan toe hebben gedaan. Zij hebben op buitenlandse reizen honderden vooraanstaande sympathisanten gewonnen; zij hebben in Den Haag een documentatiecentrum gevormd voor internationale organisaties; er is een Revue voor Internationalisme gesticht, met een Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse editie. Hiervan zijn weliswaar slechts drie afleveringen verschenen, maar het tijdschrift zal waarschijnlijk herrijzen - een verwachting die overigens geen werkelijkheid is geworden. Eijkman was zo verstandig niet al zijn kaarten te zetten op de vorming van een ‘voorbereidend wereldcomité’. Hij streefde tegelijkertijd een meer bescheiden doelstelling na: de vorming van een Nederlands comité dat internationale congressen en tentoonstellingen naar ons land moest trekken en de deelname van Nederlanders aan buitenlandse activiteiten moest bevorderen. Wat dit Nederlandse comité betreft, wist Eijkman nog in het jaar 1908 een honderdtal handtekeningen van sympathisanten te verzamelenGa naar eind28.. De ondertekenaars waren afkomstig uit de wereld van kunst en wetenschap, journalistiek, politiek en zakenleven. Tot de Amsterdamse ondetekenaars behoorden de architect Berlage, de hoogleraar aan de Rijks- | |
[pagina 133]
| |
akademie voor Beeldende Kunsten C.L. Dake, de componist Alphons Diepenbrock, de strafrechtjurist G.A. van Hamel, de predikant P.H. Hugenholtz en voorts onder meer Aletta Jacobs, Catharina van Tusschenbroek, Willem Mengelberg, Jan Toorop en J. Kalff (hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad). Te Den Haag tekenden schilders als H.J. Haverman, Jozef Israëls, W. Maris en H.W. Mesdag; en oud-ministers als Abraham Kuyper, H. Goeman Borgesius, C. Lely en Th. de Meester. Bij de Rotterdamse namen vindt men die van de directeuren van de Holland-Amerika Lijn (Otto Reuchlin) en de Rotterdamse Lloyd (B.E. Ruys). Bij de achttien Leidse hoogleraren die hun instemming betuigden, treffen we de namen aan van P.J. Blok, W. Brede Kristensen en H. Kamerlingh Onnes. K.P.C. de Bazel te Bussum ontbrak natuurlijk niet. Dit veelkleurige gezelschap kon uit de aard der zaak alleen bijeengebracht worden doordat men zich accoord verklaarde met een beperkte doelstelling. Er werd bijvoorbeeld geen instemming gevraagd met het ontwerp voor de Wereldhoofdstad. Maar Eijkman zal zonder twijfel gedacht hebben dat hij zijn grote ideaal toch dichterbij had gebracht. Immers, in zijn manier van denken, zou intensivering van internationale contacten vanzelf leiden tot het besef dat permanente secretariaten onmisbaar waren. De beste plaats om deze te vestigen was naar zijn overtuiging Den Haag. Eijkman pleitte er steeds voor de bureau's in elkaars nabijheid te vestigen - en dan zou als vanzelf het plan De Bazel weer op tafel komen, temeer omdat dit plan ook aan de Haagse behoefte tot uitbreiding kon voldoen. Maar vooralsnog gebeurde er weinig. In het buitenland vond de gedachte dat Den Haag de natuurlijke vestigingsplaats was voor internationale bureau's onvoldoende weerklank.
Eijkman bleef desondanks actief, vooral op het gebied van de documentatie. In 1910 publiceerde hij l'Internationalisme médicalGa naar eind29., tot stand gekomen mede dankzij de ervaringen die hij als deelnemer aan internationale medische congressen | |
[pagina 134]
| |
had opgedaan, kort tevoren (1909) nog in Budapest. Het eerste internationale medische congres was in 1867 op Frans initiatief gehouden. Deze, en vele andere gegevens zijn te vinden in het tweede stuk van Eijkman's boek, dat bestaat uit een lijst van 199 internationale, niet-commerciële verenigingen, stichtingen, congressen, prijsvragen, exposities etc. op medisch gebied, en dit in de ruimste zin opgevat. Zo meldt Eijkman met instemming dat zelfs de ratten, de verspreiders van de pest, ‘de aandacht van het internationalisme hebben getrokken’ getuige de oprichting van de Association Internationale pour la destruction des rats.Ga naar eind30. De lijst van organisaties en dergelijke was zo ingericht dat men de namen kon uitknippen en op fiche brengen. Een punt dat in discussies over het internationalisme telkens naar voren komt, is dat van de taal. Eijkman zelf gebruikte veel Esperanto, maar hij was in dit opzicht niet dogmatisch. Hij achtte het een voordeel dat men in een kunsttaal alle begrippen nauwkeurig kon definiëren, maar wees er ook op dat Esperanto niet zo gemakkelijk was als wel beweerd werd. Het Frans had als taal van de diplomatie om historische redenen een zekere voorsprong, al vroeg Eijkman zich af of de Fransen zelf wel wilden dat hun taal de internationale voertaal bij uitstek zou worden; het Frans werd door buitenlanders immers vaak geradbraakt. Eijkman erkende dat het moeilijk zou zijn een oplossing te vinden die iedereen tevreden zou stellen. Wat het taalprobleem betreft, verdient nog vermelding dat hij het beslist oneens was met degenen die tijdens het eerste ‘congrès international d'éducation familiale’ te Luik (september 1905) gevraagd hadden het Nederlands te erkennen als officiële congrestaal. Eijkman achtte dit zinloos, want zelfs in Nederland is het Nederlands bij internationale bijeenkomsten geen officiële congrestaalGa naar eind31.. Tegenover de mening dat recepties en diners overbodig zouden zijn, wees Eijkman erop dat deze konden dienen tot onderling contact en begrip; daar werden bovendien vaak de belangrijke beslissingen genomenGa naar eind32.. Wat hem eerder overbodig voorkwam, was het uitspreken van een groot aantal voordrachten; vele konden evengoed alleen gedrukt worden. | |
[pagina 135]
| |
Een jaar na de verschijning van l'Internationalisme médical publiceerde Eijkman een vervolg onder de titel l'Internationalisme scientifique (Sciences pures et Lettres) (Den Haag, 1911). In het woord vooraf schreef Paul Reinsch (‘Roosevelt exchange professor’, Madison/Berlijn) dat internationale samenwerking geen resultaat is van bewuste strijd, maar eenvoudigweg een natuurlijk gevolg is van de tendens in elke tak van wetenschap de meest doelmatige weg te kiezen - klanken die ons bekend voorkomenGa naar eind33.. Eijkman gaf in de inleiding aanvullingen op zijn vorige boek. Maar wat belangrijker was: eindelijk kon hij een bescheiden succes melden. Er was nu een permanent bureau voor de internationale medische congressen gevestigd in Den Haag, en tevens een dergelijk bureau van de ‘Fédération internationale pharmaceutique’, op hetzelfde adres overigens. Vervolgens attendeerde Eijkman de lezer op de unieke collectie (bibliotheek en archief) van zijn Haagse stichtingGa naar eind34., een onmisbaar hulpmiddel bij de totstandkoming van hetgeen Eijkman en Horrix nastreefden: de ‘organisation des organisations’.Ga naar eind35. Als geslaagd voorbeeld van internationale samenwerking noemt Eijkman, evenals in zijn voordracht uit 1908, de ‘Association internationale des Académies’, in het bijzonder de door haar ingestelde commissie tot uitgave van de verzamelde werken van Leibniz en de commissie tot uitgave van een Encyclopedie van de Islam (voorzitter ad interim C. Snouck Hurgronje). Het initiatief tot de uitgave van deze Encyclopedie was genomen door een van de Internationale Orientalistencongressen en vervolgens door de Academies van Leipzig, Wenen en München voorgelegd aan de Internationale Associatie. Eijkman betreurde het ook hier dat de Associatie geen vaste zetel en geen rechtspersoonlijkheid bezatGa naar eind36.. Evenals l'Internationalisme médical biedt het boek een groot aantal gegevens over organisaties en congressen. Voor Eijkman was, zoals we gezien hebben, het aanleggen van documentatie van groot belang, maar hij wilde meer. Hij vroeg zich af of het niet nuttig zou zijn een internationaal bureau voor zuivere wetenschap en letteren te stich- | |
[pagina 136]
| |
ten, desgewenst onder toezicht van de Internationale Associatie van Academies. Hij sprak de hoop uit dat de Carnegie Stichting daarvoor de middelen beschikbaar zou stellen. Interessant is Eijkmans opmerking dat een dergelijk bureau los zou moeten staan van het internationale pacifisme, een opmerking die ons eraan herinnert hoezeer omstreeks 1900 tussen internationalisme en pacifisme voor velen een welhaast vanzelfsprekende samenhang bestond. Eijkman besefte klaarblijkelijk dat hij ten aanzien van het pacifisme enige distantie moest bewaren, wilde hij succes hebben. Over het pacifisme in het algemeen merkte hij op dat dit tegenwoordig minder ‘sentimenteel’ en meer ‘wetenschappelijk’ was geworden. Waarschijnlijk dacht hij hierbij vooral aan studies als die van de Russische staatsraad Johan von Bloch, die in een omvangrijk werkGa naar eind37. met zuiver militaire en economische argumenten betoogd had dat een toekomstige wereldoorlog tot een enorme ramp zou leiden, en niet, zoals velen dachten, in korte tijd zou worden beëindigd. Natuurlijk bepleitte Eijkman Den Haag als de ideale plaats om het bureau voor wetenschap en letteren te vestigen. Hij voegde hieraan toe dat ook een internationaal bureau voor technische wetenschappen in Den Haag op zijn plaats zou zijn, evenals een bureau voor internationale congressen voor hygiëne en demografie. Ter ondersteuning van de Haagse claims attendeerde Eijkman als gebruikelijk op het feit dat de beide vredesconferenties in Den Haag waren gehouden en dat daar het Permanente Hof van Arbitrage gevestigd was; nu kon hij de beide medische bureau's daaraan toevoegen, alsmede zijn eigen stichting, en hij liet niet na in zijn opsomming ook het plan om in Den Haag een academie voor internationaal recht te stichten mee te tellenGa naar eind38..
In hetzelfde jaar, 1911, verscheen te Berlijn een studie onder de titel Zur Organisation Internationaler CongresseGa naar eind39.. Het is een beknopt handboek vol praktische adviezen, waarvan een aantal ook nu nog van waarde is. De auteur was dr. Charles Bach, geneesheer-directeur van een Zwitserse kliniek. Het boek van Bach verdient hier enige aandacht, om- | |
[pagina 137]
| |
dat het deels voortbouwt op het werk dat Eijkman op het gebied van internationale congressen had verricht. Bach heeft niet alleen Eijkman uitgenodigd het boek in te leiden, hij heeft het ook in dankbare verering aan zijn Nederlandse collega opgedragen. Hij formuleerde de opdracht als volgt: ‘Dem Organisateur des organisations; dem Autor des Werkes L'internationalisme médical, Herrn Doctor P.H. Eijkman, Arzt, Direktor des vorbereitenden Bureaus der Stiftung fur Internationalismus, in Verehrung und aufrichtiger Dankbarkeit gewidmet’. We mogen aannemen dat Eijkman een zekere internationale reputatie bezat, die voornamelijk gebaseerd was op zijn organisatorische, eerder dan strikt medische, kwaliteiten. In zijn woord ter inleiding (niet meer dan anderhalve pagina) merkt Eijkman op dat Bach eigenlijk een nieuwe tak van wetenschap geschapen heeft, de ‘leer van de internationale congressen’. Op zijn beurt wordt Eijkman door Bach een van de beste kenners genoemd van alles wat met internationalisme en congreswezen in verband staat, en geprezen wegens zijn verdiensten voor de ‘congres-sociologie’. In zijn boek vraagt Bach herhaaldelijk aandacht voor opmerkingen die Eijkman hem na lezing van het manuscript heeft doen toekomen. Opmerkelijk is dat Bach meedeelt dat hij het niet gewaagd zou hebben zich soms op humoristische wijze uit te drukken als Eijkman hem daartoe niet had aangemoedigd. Blijkbaar beseft Bach dat hij zich op gevaarlijk terrein beweegt. Enerzijds wenst hij de lezer die niet van humor houdt te sparen door humoristische opmerkingen niet in de hoofdtekst te plaatsen, maar in de voetnoten. Anderzijds deinst dr. Bach er niet voor terug retorisch te vragen: ‘Warum auch sollte der Humor von wissenschaftlich ernsten Erörterungen ganzlich verbannt sein!’Ga naar eind40. Gelukkig voor de lezer wordt steeds duidelijk aangekondigd wat men als geestig dient op te vatten. De eerste keer dat zoiets voorkomt, betreft het de uitdrukking ‘Congress-Physiognomiker’. Wie zijn degenen die men - met de zegen van Eijkman - ‘Congress-Physiognomiker’ kan noemen? Ik ga hier kort op in, om te laten zien op wat voor vragen het boekje van Bach een antwoord wil geven. De auteur is bij uitstek een prak- | |
[pagina 138]
| |
tisch man, die vooraf al had meegedeeld dat het hem niet gaat om een loflied op de universele verbroedering, maar om een therapie voor, of nog liever het voorkomen van, ‘Congress-Nervosität’Ga naar eind41., waarvan hij elders als een van de symptomen het radeloos ronddolen van dikwijls bijziende geleerden beschrijft (‘wer kennte dies nicht aus eigener Beobachtung’Ga naar eind42.). De vraag is nu: hoe kan men bij grote congressen te weten komen wie wie is. Wie geluk heeft ontmoet iemand die een goed geheugen heeft voor gezichten en veel mensen bij name kent. Zo iemand zou men een ‘Congress-Physiognomiker’ kunnen noemen en het zou aanbeveling verdienen wanneer dergelijke deskundigen zich bij de congresleiding zouden opgeven en zich door het dragen van een bijzonder insigne zouden onderscheiden. Een mogelijk oplossing is ook om foto's van alle deelnemers ter inzage te leggen of op te hangen, alfabetisch naar naam geordend. Maar een foto geeft toch maar een momentopname van een gezicht, en men moet zich de foto inprenten. Daarom is het beter de persoon zelf op te sporen met behulp van het speciaal voor grote internationale congressen ontworpen insigne van de firma Lindner te München. De metalen insignes verenigen in zich, zo zegt Bach ‘drie uiterst belangrijke diagnostische hulpmiddelen’: al naar gelang de ondergrond zilver- of goudkleurig is, begint de naam van de drager met de letter A tot en met K dan wel L tot en met Z. Dit onderscheid is van verre reeds zichtbaar. Voor de middellange afstand kan de beschouwer zich richten naar de afgebeelde nationale kleuren. En van dichtbij ziet men links een letter - de eerste letter van de achternaam - en rechts een nummer, dat correspondeert met de nummers die men kan vinden in de lijst van deelnemers die in ieders bezit is. Als voorbeeld van een vermelding in de lijst geeft Bach ‘E l= Eijkman’, en dan volgen voorletters, titel, beroep en adresGa naar eind43.. Toch zal het werken met dit als perfect aangeprezen systeem menigeen moeite hebben gekost, omdat vele geleerden nauwelijks op de hoogte zijn van de diverse nationale kleuren, zoals Bach zelf toegeeft. De firma Lindner heeft ook | |
[pagina 139]
| |
daarin voorzien, want zij stelt tevens tabellen met deze kleuren beschikbaar. En om deze uit het hoofd te kunnen leren geeft Bach als appendix mnemotechnische wenken - toch nog zeven bladzijden! Uit allerlei aanwijzingen in Bach's boek is af te leiden dat men toen nog geen gebruik maakte van geluidsversterking, wat hoge eisen aan de sprekers en het publiek moet hebben gesteld. En de afwezigheid van microfoons verklaart ook het grote belang dat gehecht wordt aan de aanwezigheid van deelnemers met een stentor- of commandostem; zij zouden zich nuttig kunnen maken door een anders in rumoer ondergaande tafelrede zin voor zin te herhalen. De ons vertrouwde congresmap is, zo blijkt uit dit boek, ook eens als nieuwe vinding verwelkomd. Voordien moest iedere deelnemer bij verschillende functionarissen zelf allerlei stukken ophalen. Maar op het medische congres te Budapest (1909) waren alle stukken per deelnemer gebundeld en af te halen aan lange tafels, die van letters voorzien waren die met de beginletters van de namen correspondeerden. Over deze regeling had Eijkman aan Bach verslag uitgebracht. Ondertussen bleef Eijkman pleiten voor permanente secretariaten. Hij stond hierin niet alleen. Ook binnen de Koninklijke Akademie zag men de noodzaak hiervan in. Eijkman had hierover contacten met onder meer H.A. Lorentz. In 1913 pleitte de Akademie ervoor de Associatie van Academies rechtspersoonlijkheid en een vast secretariaat te geven, maar zij vond onvoldoende medestandersGa naar eind44.. De tijd van het internationalisme was voorbij; het jaar daarop brak de Wereldoorlog uit.
Op 3 mei 1914 overleed Eijkman in Bad Nauheim. Het eredoctoraat in de geneeskunde dat de Universiteit van Groningen hem verleend had, heeft hij daardoor niet in ontvangst kunnen nemen. Op 1 juli 1914 werden ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Groningse Universiteit tientallen eredoctoraten uitgereikt. Op de lijst van gelauwerden prijkt ook de naam van de man op wie Eijkman omstreeks 1905 te- | |
[pagina 140]
| |
vergeefs zijn hoop had gevestigd: Andrew Carnegie, doctor honoris causa in de staatswetenschap.Ga naar eind45. Paul Horrix overleed in behoeftige omstandigheden in 1929. De gedroomde wereldhoofdstad is niet tot stand gekomen. Reinink concludeert in zijn boek over De Bazel dat Eijkmans opzet te theoretisch was; hij meent dat men dit soort plannen tot verbetering van de wereld als een ‘typisch Nederlandse trek kan zien’Ga naar eind46.. Maar zo typisch Nederlands was het concept toch niet, anders zou het niet zoveel sympathie in het buitenland hebben verworven. Ook de in ons land geliefde arbitragegedachte stond internationaal in hoog aanzien. Het hart van de wereldhoofdstad had het Vredespaleis moeten zijn, zetel van het Permanente Hof van Arbitrage. Wanneer men dit vergelijkt met latere plannen van Berlage en Frederik van Eeden, valt op dat Eijkman dichter bij de aardse werkelijkheid blijft. Terwijl Berlage droomt van een ‘Pantheon der Mensheid’, en Van Eeden een kathedraal ziet oprijzen in zijn ‘Lichtstad’Ga naar eind47., houdt Eijkman het bij een centrum dat zich op basis van het internationale recht wijdt aan de oplossing van concrete conflicten. Het ongeluk van Eijkman en Horrix was dat zij geen officiële steun van de Nederlandse regering wisten te verwerven. Daarom wilde Carnegie hen in 1905 in eerste instantie niet ontvangen, en was hij pas later bereid tot een aantal contacten, die echter niet tot enig resultaat hebben geleid. Met hun acties tegen de locatie-Zorgvliet hebben zij zich in officiële kringen impopulair gemaakt. Ex-minister W.H. de Beaufort, vice-voorzitter van de Tweede Haagse Vredesconferentie en bestuurslid van de Carnegie-stichting, noteerde in juli 1907 dat Carnegie zeer tevreden was met de plaats die voor het Vredspaleis gekozen was. ‘Dit deed mij veel genoegen, omdat er op gespeculeerd werd door twee personen in 's-Gravenhage die daarvoor al een jaar gewurmd hebben om een ander terrein te laten kiezen. Dit plan, reeds ten dele verijdeld, is thans geheel in duigen gevallen. Het was trouwens zeer dwaas. Men wilde bij Waalsdorp een geheel nieuw stadsdeel bouwen met allerlei inrichtingen en het Vredespaleis als middelpunt’.Ga naar eind48. | |
[pagina 141]
| |
Wat men ook over het plan voor de wereldhoofdstad moge denken, Eijkman was zeker geen vage idealist. Zijn plannen waren tot in detail uitgewerkt; uit het feit dat hij velen voor zijn project wist te interesseren, is af te leiden dat hij, evenals Horrix, een zeker charisma moet hebben bezeten. De Duitse biofysicus Friedrich Dessauer vertelt over de ‘Zauber’ die van Eijkman op anderen kon uitgaan: bij een bepaalde gelegenheid wist hij onderzoekers zo te enthousiasmeren dat zij vierentwintig uur achter elkaar doorwerkten, totdat zij erin geslaagd waren de bewegingen van het hart op röntgenfoto's vast te leggenGa naar eind49..
Het door Eijkman gestichte Bureau voor Internationalisme en de Cercle international verrichtten bij uitstek praktische taken. Eijkmans publicaties zijn evenzeer gericht op de praktijk. Zijn gedachten over de organisatie van congressen, de plaats van het Esperanto en het pacifisme, getuigen van realiteitszin. Zijn pleidooi voor permanente secretariaten lijkt weinig verouderd. Met betrekking tot de in 1990 op Nederlands initiatief gestichte Associatie van Europese Academies merkte de oud-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen prof. dr. P.J.D. Drenth onlangs op dat de Associatie vooralsnog te weinig invloed heeft omdat organisatorisch en bestuurlijk een permanente basis ontbreektGa naar eind50..
In een ‘in memoriam’ in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde werd Eijkman door de oud-hoofdredacteur H. Burger herdacht als een groot man, wiens plannen niet ten uitvoer waren gekomen omdat de Nederlandse machthebbers te weing durf en voortvarendheid hadden getoond. ‘Andere, meer voortvarende volken zijn gaan strijken met den prijs, dien Eijkman aan zijn eigen land had toegedacht’. Het feit dat Carnegie Brussel is gaan steunen is voor het optimisme van Eijkman fnuikend geweest. Maar hij heeft, aldus Burger, ‘een aantal landgenoten geleerd verder te kijken dan de dijken van hun polderland’Ga naar eind51.. Dit laatste is zeker een prestatie, maar het is de vraag of | |
[pagina 142]
| |
het falen van Eijkman geheel aan de Nederlandse autoriteiten mag worden toegeschreven. De schrijver van een ‘in memoriam’ in Vrede door Recht erkende het belang van Eijkman, maar wees er tevens op dat hij door zijn optreden mensen van zich kon vervreemden; hij zou ook een slecht organisator en financier geweest zijnGa naar eind52.. Hoe dit ook zij, Eijkman besefte onvoldoende dat Den Haag het als internationaal centrum van steden als Brussel en Genève niet kon winnen. Wat Brussel betreft, hier was reeds in 1895 het ‘Institut International de Bibliographie’ gesticht. In 1907 kwam het ‘Office central des Institutions Internationales’ tot stand, dat in 1910 opging in de ‘Union des Associations Internationales’. Als ‘Union of International Associations’ - het Frans is niet langer de internationale taal bij uitstek - bestaat deze, nog steeds te Brussel gevestigde, organisatie tot op de huidige dag; zij geeft onder meer het Yearbook of International Organizations en de International Congress Calender uit.Ga naar eind53. Eijkman zou niet in staat geweest zijn een publicatie te verzorgen die naar omvang en inhoud vergelijkbaar was met de in 1905 door Alfred Fried gestichte Annuaire de la Vie Internationale. De jaargangen 1905, 1906 en 1907 werden uitgegeven door het ‘Institut International de la Paix’ te Monaco. De jaargang 1908-1909 verscheen te Brussel onder hoofdverantwoordelijkheid van het ‘Office central des Institutions Internationales’. Deze aflevering gaf in 1370 pagina's een uitputtend overzicht van internationale organisaties, instituten, congressen en publicaties. Eijkmans Stichting voor Internationalisme wordt echter niet vermeld. De naam Eijkman komt eenmaal voor, maar het betreft ChristiaanGa naar eind54..
Inmiddels is toch iets van Eijkmans visioen werkelijkheid geworden. Het Vredespaleis herbergt niet alleen het Permanente Hof van Arbitrage, maar sedert 1922 ook het Permanente Hof van Internationale Justitie, dat na de Tweede Wereldoorlog de naam kreeg van Internationaal GerechtshofGa naar eind55.. Den Haag biedt eveneens gastvrijheid aan het Joegoslavië-tribunaal, en in 1998 werd besloten dat het Internationaal | |
[pagina 143]
| |
Strafhof gevestigd zal worden in de stad die door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties werd aangeduid als de ‘legal capital of the world’. |
|