Aan het plezier kwam geen einde. Sjonge, sjonge, wat een grap. Ze stonden rondom Prik, die er potsierlijk uitzag in het witte laken, en zij vonden allemaal, dat hij zijn rol uitstekend gespeeld had.
De torenklok van Dernau waarschuwde de jongens, dat ze voort moesten maken, want ze waren reeds lang over tijd. Vrolijk pratend stapten ze nu vlug op huis aan met het spook in hun midden.
In de uitbundige pret hadden zij niet bemerkt, dat er enige karren achterop kwamen, totdat het knallen van een zweep hen deed omkijken. Wie konden dat nog zijn? Nand dacht onwillekeurig aan de wagens uit Kloosterrade. Maar dat was onmogelijk, want die kwamen pas de volgende morgen, had de ruiter gezegd. In het licht van de maan zagen zij, dat het twee lange voertuigen waren, en daarom werd besloten te wachten. Misschien konden ze wel meerijden.
De eerste wagen hield stil en de man, die het voorste paard bij de kop vasthield, vroeg, of het nog ver was naar Ahrweiler.
‘Neen, man. Een half uurtje nog,’ antwoordde Nand. ‘Is U niet de pachter van de Vroenhof?’
‘Ja, dat ben ik. We moeten naar de Roderhoeve om de wijn te halen. Wie ben jij, dat je me zo goed kent?’
‘Wat een bof! Ik ben Nand Doveren. Die jongens hier werken allemaal op de Roderhoeve. Maar we hebben jullie niet vóór morgenvroeg verwacht.’
De Kloosterraders waren zichtbaar verheugd, nu zij een bekende troffen in het vreemde land.
Na de eerste kennismaking werd de reis voortgezet.
Nand liep naast den pachter, terwijl de anderen op de karren klommen.
Pachter Belten vroeg, hoe het kwam, dat zij nog zo laat onderweg waren. Nand vertelde hem van hun afscheidsfeest.
‘Waarom bleef je niet ergens overnachten, Belten?’
‘Ja, Nand, dat zal ik je eens gauw zeggen. We hebben 'ns precies gevraagd, hoe ver het nog was, en hebben toen maar besloten door te gaan, want voor ons is het reizen in dit land niet zo prettig. De lui spreken zo'n eigenaardig taaltje.’
‘Dat is zo. Maar vertel eens, heb je niets van mijn ouders gehoord? Hoe gaat het in de abdij?’
‘Voorgisteren was je vader nog bij me. Thuis maken ze het nog best. Ik moest je veel groeten doen en van je vader kreeg ik een pakje voor jou. Straks krijg je het, want 't ligt in de andere wagen, waar Baltus het opgeborgen heeft.’
‘Hé, is die ook meegekomen? Dat vind ik leuk!’
‘Er is heel wat gebeurd, jongen, gedurende je afwezigheid. Dien Ties van Bleyerheide hebben ze ook te pakken gekregen.