lijke jeugdkwaliteiten, spontaneïteit, durf, frischheid en andere meer, om wier lieven zegen men 't gemis aan literaire rijpheid, bezonkenheid, beheersching en meesterschap over bouw en stijl, aan een beginneling gaarne vergeeft. We kregen in dat eerste boek alles in eens. De jeugd zat er in, maar tevens de vastheid, de verfijning, de rustige zekerheid, die de bekoring uitmaakt van hetgeen we classiek noemen. Het stroelt en riezelt er in jonge vreugd, maar zonder klassen noch storten. Het klopt er van levensvolheid, het bruischt er van drift en warmte, maar geen oogenblik verlaat ons het rustige gevoel, dat een vaardige hand dit alles krachtig en toch zwierig licht beheerscht en leidt tot nooit falende schoonheid.
Het Landelijk Minnespel gaf dadelijk de verzekering dat Toussaint er was, - en voor goed. De Bloeiende Verwachting, die een paar jaren later verscheen, bevestigde nog, zoo noodig, dezen indruk.
De hoofdeigenschappen in Toussaint's werk? Is het zijn scherpe, kleurgevoelige schildersvisie, die met verbazende fijnheid in zijn lucht- en land-weergave opleeft? Is het zijn karakterizeering van ware menschen, wezens van vleesch en bloed, niet zoetelijk gefantazeerd, maar levend naar waarheid? Is het zijn nauwgezet ontledende psychologische zin, uit-