De gouden oogst(1944)–Fernand Toussaint van Boelaere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] [Onder de kruin van een eeuwenouden] Onder de kruin van een eeuwenouden, knoestigen en krommen pijnboom, rust ik uren lang uit. In mij groeit diep berouwen om dit leven, vèr van u; tot onbewust ik naar Montaigne grijp, en 'k dan berust - terwijl de pijnboom zijn zoeten geur verspreidt - in wijsheid die tot mij komt, uit welken tijd? Tot de schreeuw van den krekel in het heetë uur mij weêr opwekt tot leven in den kreet der liefde; en ik 't hoofd verhef: de heem'l is één meer van azuur; en de kruin van den pijnboom is zwaar.... - Gij, krekel, meen ik, wat is uw dolle schreeuwen náár in de ongenaad'ge zon. Wat mij ten diepste griefde, wilt gij dat ik 't herleef in hernieuwd avontuur? [pagina 122] [p. 122] Ik heb geen lust in liefde, noch in leven: de kruin van den pijnboom is eeuwig eender groen, en eeuwig eender zijn de dagen, mij gegeven, eender in wake en slape, in hoop en nood en doen. - Gij, krekel, waarom, onverbidd'lijk en zonder respijt trilt uw schrille schreeuw? Mij tart ge en sart ge tot nijd - tot nijd die 't leven wekt in 't levensbeue hart me, en ik weêr 't dwaze avontuur begeer - nu vèr ge zijt. Cap Martin Aug. 37. Vorige Volgende