zoovele jaren, toch, ter voldoening aan den wensch van een uitgever, van de pers zal komen, sta ik tegenover dat werk als zoowaar tegenover een herdruk: zal ik veranderen, wijzigen, opnieuw schrijven wat ik thans niet meer goed vind, of goed kan keuren; zal ik het werk van 1911 eerbiedigen als een constructie uit lang vervlogen jaren, die haar eigenaardige fouten heeft doch o ok niet zoo banaal is?
Tot dit laatste besloot ik. Een beetje tegen mijn zin. Want soms heb ik den indruk dat ik Het Gesprek in Tractoria thans of niet meer schrijven zou of op een anderen leest zou schoeien. Daarentegen voel en besef ik echter maar al te scherp, dat van oude eenmaal geliefde dingen vaak een fijne bekoring uitgaat, ook al kunnen wij ze thans niet goed meer voor het dagelijksch leven gebruiken.
Die zeldzame bekoring heb ik, bij 't herlezen van Het Gesprek in Tractoria, ondanks al de gebreken en dwaasheden die ik er in opmerkte, dezer dagen