vrijheid, en ik was het vergeten. Hij keek naar Jan Bel, die dromerig op de tafel staarde.
‘Wat had hij gedaan?’ vroeg hij.
‘Hij sleept al die vullis over het erf,’ antwoordde de man. Rika schoof hun beide een kop koffie toe en ging ook zitten. ‘Hebt u de asbak ingepakt meester, die u van de kinderen hebt gekregen?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei Oskar. Ik zal hem aan mijn vader geven, dacht hij, een kerstgeschenk. Hij is er zo blij mee als een kind, want er staan schepen op. Hij is er trots op dat hij een nederlander is, en dat onze schepen eens de zee beheersten.
‘Weten uw ouders dat u komt?’ vroeg Rika.
‘Ik heb ze geschreven,’ zei hij.
‘Van Amsterdam hebt u nog steeds niets gehoord.’
‘Nee, dat zal wel niets worden,’ zei Oskar. ‘Hoewel zoiets met zo'n drukke maand als december natuurlijk langer kan duren dan normaal. Het is een grote stad, met honderden scholen, daar gaat dat allemaal niet zo eenvoudig.’
‘Dat zou wel kunnen,’ zei Jan Bel. Zwijgend dronken ze hun koffie. Toen Oskar hem op had keek hij op zijn horloge. Het was half zes.
‘De bus is toch om zes uur aan de Brink?’ vroeg hij. ‘Dan moet ik gaan.’ Hij stond op. ‘Ja, wel zo ongeveer,’ zei Rika. Ook zij en de man stonden op.
Oskar ging naar het portaal en trok zijn jas en handschoenen aan. De twee mensen volgden hem en keken aandachtig naar al zijn handelingen. De man grinnikte.
‘Het is vreemd, dat u niet terugkomt,’ zei Rika met bevende lippen. Ze streek over haar buik. ‘Is de koffer niet te zwaar?’ ‘Nee, dat zal best gaan,’ antwoordde Oskar.
‘Als het zover is, dan schrijven we u, als alles goed gaat,’ zei ze.