vrouw alle twee bewonderden.
Na de viering ging Mol weer naar huis; hij was speciaal uit het ziekenhuis naar school geraced op zijn fiets om het ons te vertellen, maar hij had natuurlijk vrij om, zoals hij zelf zei, ‘te wennen aan het vaderschap’. Wij haalden bezems bij de conciërge en ruimden de troep op en gingen naar de volgende les.
Toen Linda en ik na schooltijd het gebouw uit wilden lopen, kwam de conciërge uit zijn kamer achter ons aan draven. ‘Meneer Van Akker voor je aan de telefoon,’ zei hij. Ik liep met hem mee en pakte de telefoon van hem aan.
‘Met Walter,’ zei ik.
‘Walter, zou jij me kunnen helpen?’
‘Graag,’ zei ik. Linda stond me vragend aan te kijken.
‘Toen ik bij jouw vader in de werkplaats was, heb ik daar toen niet een bakfiets gezien?’
‘Dat klopt,’ zei ik.
‘Zie je, we hadden maar op één baby gerekend. Dus we hadden maar één bedje, en zo'n kastje, hoe heet zo'n ding. Nou ja. Nu hebben vrienden van ons al die spullen over, maar ik moet ze vervoeren. En morgen mag mijn vrouw met die twee naar huis. Dan moeten ze toch wel alle twee een bed. Zorg dat je nooit een tweeling krijgt. Denk je dat je vader het goed zou vinden als we zijn bakfiets gebruiken om die dingen op te halen? Het is niet ver.’
‘Absoluut,’ zei ik. ‘Geef het adres maar, dan kom ik er wel heen.’
Mol gaf het adres en ik legde de telefoon neer. ‘Ik moet thuis de bakfiets ophalen,’ zei ik. ‘Mol heeft maar