7.3. Samenvatting
De beschreven periode vormt in de geschiedenis van het Nederlands een hoogtepunt
in de discussie over de verhouding tussen spreektaal en schrijftaal. Vanuit
nieuwe opvattingen binnen de taalwetenschap, de literaire wereld en het
taalonderwijs, waarbij levende taal en individuele expressie centraal staan,
worden ingrijpende hervormingen nagestreefd. Het is de periode waarin de
beschaafde spreektaal (ABN) wordt gefundeerd en waarin de roep om
spellingvereenvoudiging steeds luider klinkt. Natuurlijk is er ook veel verzet
tegen een al te radicale visie op taal(gebruik), wat aanleiding geeft tot felle
polemieken in tijdschriften als
Noord en Zuid
,
Taal en Letteren
en
De nieuwe Taalgids
. De woordenschat heeft zich door externe oorzaken snel uitgebreid. Er
worden voor het eerst ‘spreektaal’-grammatica's gepubliceerd, waarin de levende
taal centraal staat. Niet iedereen gaat hierin mee. Rond 1910 is er in de
literatuur een ook in het taalgebruik tot uiting komende anti-individualistische
houding bij dichters als Gossaert
Bloem en A. Roland Holst.
Veranderingen in de taal verlopen echter niet zo snel als ontwikkelingen in de
maatschappij, dat maakt de overgang naar de 20e eeuw wel duidelijk. Er is nog
een grote kloof tussen theoretici en de feitelijke taalgebruikers: het gesproken
ABN (de ‘standaardtaal’) is nog niet zo algemeen in het begin van de 20e eeuw
rangen en standen hebben nog grote invloed. Dialectisch gekleurde spreektaal en
normatief-beregelde schrijftaal beheersen het beeld. Grammaticas, romans en
toneelstukken leveren veel informatie op, vooral wanneer over of in de
spreektaal wordt geschreven.