Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 3(1805)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 111] [p. 111] Besluit. Leg ik, moede, 't speeltuig neder Uit de klamgeknelde hand, Och, myn hart slaat even teder, 't Hart, waar nóch de liefde in brand, Schoon de cither zich ontspant. Liefde, schutsgod, wien ik love, Pronkbeeld van myn praalloos lied! Schoon ik u myn lier ontroove, Dat myn offervuur niet doove En ontroof me uw' invloed niet. [pagina 112] [p. 112] Andren moog' de glori wenken, Dat zy zingen als ik blaak, Dat zy schetsen wat ik smaak: Andren moogt gy lauwren schenken, Och, schenk my alleen-vermaak. Groeft de tyd me eens hoofd en wangen, Niets maak' voor uw gunst me ooit koel; Blyf me in rozenketens prangen, En, onttrek ik u myn zangen, Nooit onttrek ik u 't gevoel. Laat de lier dan vry me ontglyden; 'k Zal niet beurtlings, als voorheen, Ziel en zang u offren, neen! Maar, om beter 't u te wyden, Wye ik u myn hart-alléén. Vorige