Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 3(1805)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Minnevreugd. Liefde doet ons blydschap smaken, Ze is een waarborg voor verdriet; Zyn wy vreemd met haar vermaken, Dan gevoelen wy haar niet. Laten we aan haarzelf haar smarte, Deelen we in haar vreugde-alleen. Liefde is al 't geluk van 't harte, Buiten haar bestaat 'er geen. Och, waar me eer' de vreugd gebleken, Die men minnende ondervind, [pagina 34] [p. 34] 'k Had, vóórdat ik 't uit kon spreken, 'k Had reeds in myn wieg bemind! Wat vermaakjes, wat gelukjes, Zagt gestreel en zoete lust! Tandenbeetjes, handendrukjes, Lonkende oogjes, dichtgekuscht! Vlieden wy die laffe blooden, Die, in dwaze mymery, Spoorloos zich uit liefde dooden, Onbewust wat liefde zy! Die zichzelv' ten prooij' doen strekken Aan het vuur, dat in hen blaakt, En Aurora klagend wekken Vóór Aurora is ontwaakt! Laten we onzen ramp verhoeden, Vreugd verkiezen voor verdriet: Droefheid moog' de liefde voeden, Haar verzaden kan zy niet. Laat ons schertsen, laat ons streelen, Dartlen door de minnevreugd: [pagina 35] [p. 35] Liefde moet geen droefheid teelen, Noch vergryzen in de jeugd. Laat ons stoeijen, laat ons kusschen, En, den sombren dwaas ten spot, Nooit ons vuur door tranen blusschen, Maar alleenlyk door genot. Liefde kweek' de kalmte in 't harte, Jaag' de kwelling van ons heen: Laten we aan haarzelf haar smarte, Deelen we in haar vreugde-alleen. Vorige Volgende