Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 2
(1802)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
[pagina 96]
| |
Hy, die lust tot twisten had,
Wilde 't meisje wederspreken:
‘Hoe!’ dus sprak hy: ‘hoe! gy droomt;
‘'k Zie volstrekt geen onweêrsteeken.’
‘Niet, Zerbyn? en ik verwed
All' myn schapen straks 'er onder,
Dat we een' regen zullen zien,
Die verzeld zal gaan van donder.’
‘En, Lucette! 'k zeg noch eens,
Gy zult onweêr zien noch regen.
Gy verwed uw kudde dan?
Ik verwed myzelv' 'er tegen.’
Daadlyk stak de wind reeds op;
Bliksemstralen, donderslagen
Snorden door het luchtruim heen,
By 't geraas der regenvlagen.
| |
[pagina 97]
| |
't Meisje liep al gillend heen,
En de herder volgt haar schreden;
Hy trad ook de woning in,
Die hy haar zag binnentreden,
‘Och, Lucette!’ zegt hy thans:
‘'k Heb de weddingschap verloren;
U, die haar gewonnen hebt,
Moet ik altoos toebehooren!’,
‘'k Ben te vreden, vrind Zerbyn!
Daar gy slechts my hebt zien winnen;
'k Schenk u aan uzelv' te rug...
Hoe, wat zou 'k met u beginnen?’
‘Neen, Lucette! ik wil volstrekt
't Geen u hoort u niet ontvremen:
'k Had uw schapen wis aanvaard,
Gy moet dus Zerbyn ook nemen.’
| |
[pagina 98]
| |
‘Maar ik wil niet!’ - ‘Ik wil wel,
Schoon 't u streele of moog' verstoren,
Ik ben de uwe, lieve meid!
'k Heb de weddingschap verloren.’
‘Maar, Zerbyn! wat plaagt gy my!
'k Schenk u aan uzelven weder.’ -
Neen, Lucette! 'k ben het kwyt:
Zie de storm stort loeijend neder!
Slechts der goden wil, vrindin!
Deed het wedden ons beginnen:
Zy, zy zonden 't onweêr af,
Slechts opdat gy my zoud winnen.
‘Kant u tegen hen niet aan
Ik ben de uwe, zonder smarte...’
Zy verstaat hem, bloost, en zinkt
In zyne armen, aan zyn harte.
|
|