Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 2(1802)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Silvius en Atia. Kom, lieflyke Atia! kom nader; Zet naast uw' Silvius op 't malsche gras u neêr; De schoonheid der natuur, uw lieflyk schoon te gader, Verrukke en streel' my keer op keer. Wat treffende avondstond, myn waarde! Hoe gul spreid thans natuur haar schoonheid ons ten toon! 'k Smaak alle vreugde saam, die ooit zich samenpaarde: Uw schoon by al dit treffend schoon! [pagina 91] [p. 91] Zie ons de boomen zorglyk dekken, Die 't plaatsje kennen doen, waar ik u daaglyks vind; Wy zien hen ons, desdaags, ten schut voor 't zonlicht strekken, Nu schutten ze ons voor d'avondwind. Zie achter onze zitplaats neder: Hoe spiegelt, myn vrindin! de maan zich in den vliet! Hoor hoe de blanke stroom, al kabblend heen en weder, Zyn' toon paart aan der voglen lied! Hoor 't blyde pluimgedierte zingen: Het zingt de goden dank, eer 't zich ter rust begeeft; Hoe streelend is hun zang! Treedt toe, ô sterfelingen! En ziet wat zoet de godsdienst heeft! Kom, slaan wy de oogen op de weiden, Bekoorlyke Atia! die wy rondöm ons zien; Zie, zie alöm de maan een' flaauwen glans verspreiden, En onze liefde en de aard' bespiên. [pagina 92] [p. 92] Zie hoe het grasbloempje, allerwegen, Zich boven 't gras verheft, zo verre ons oog zich strekt! 't Is als een goudgeel kleed, dat, over de aard' gelegen, De tedre plantjes zorglyk dekt. Wat treffende avondstond, myn waarde! Hoe plegtig is natuur, hoe streelend en hoe schoon! Wat eerbied heerscht alöm! 't bid alles thans op de aarde... Kom, bidden wy dan ook de goôn! Och, hoe gevoelig is myn harte In dit zo zalig uur! wat klopt het dankbaar, bly! Doch 't geen my thans verheugt, dit baarde my slechts smarte, Ware Atia niet aan myn zy'. Vorige Volgende