Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] De krankzinnige in Bedlam. Eens des zomers, bij 't ontwaken Van een schoonen ochtendstond, Wandelde ik naar Bedlams daken, Doolde ik Bedlams muren rond. 'k Hoorde 't kwelen van Klorinde: Luistrend sloop ik naderbij... ‘Ik bemin mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij. Nijdige ouders! onbewogen, Zondt ge uw lieven zoon naar zee; Nijdig schip, van uit mijn oogen Voerde gij mijn bruigom meê... [pagina 153] [p. 153] Maar wat rouw mij 't hart verslinde, 'k Wil verduren wat ik lij', Want ik min mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij. Droeg ik vleuglen, en geen boeijen, Die mij wee doen dag en nacht, Wapprend zou ik opwaarts roeijen Naar een vriendlijke englenwacht: Englen! (bad ik) hoort Klorinde: Weest haar bruigom steeds nabij, Want ik min mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij. Dan, op de aard' weer afgestegen, Zweefde ik naar een bloemhof heen; 'k Vlocht sering en gouden regen Tot een bruiloftskroon in een: Vrolijk ijlde ik, als een hinde, Met den bruidskrans hem op zij... Want ik min mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij. [pagina 154] [p. 154] Of, van 't vroegste morgenkrieken Tot de scheemring viel in 't bosch, Wilde ik om hem fladderwieken In een donzen vogeldos: 'k Vloog hem na van eik op linde; 'k Zong mijn zoetste melodij, Want ik min mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij. Of ik wilde een arend wezen, Die hem nastreek op zijn togt, En waar stormen om hem rezen, Met de vlerk hem dekken mogt... Maar waar dwaal ik heen, ontzinde, Ik gekluisterd, meer dan hij!... Doch ik min mijn welbeminde; Welbeminde, min ook mij.’ Naar het Engelsch. Vorige Volgende