Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] De oude vrouw. Het stormt, het sneeuwt. Op gindsche tempeltreden Zit de arme vrouw, en buigt en bidt. Wat vraagt zij, dag aan dag, in haar gebeden? Van hem wat brood, die brood bezit. Het voorjaar sier' - het najaar sloop' de boomen, Zij komt altoos, zoo ras zij 't stroo verliet; Ze is blind, helaas! ze is tastend hier gekomen... Och, weiger haar uw aalmoes niet. Weet gij wie ze is, die, half ineengekrompen, Daar zit te bibbren in haar pij? Die dorre borst, alleen gedekt met lompen, Zwol weeldrig eens in gaas en zij'; [pagina 106] [p. 106] Die bleeke schim heeft Frankrijks schouwtooneelen Van lof doen daavren bij haar toovrend lied; Zij was de droom, de dartle droom van velen... Och, weiger haar uw aalmoes niet. Des avonds, als zij heenreed door de scharen, Die ze aan haar zang gekluisterd had, Wat al gedichten, wat al lauwerblâren, Wat kussen vlogen langs haar pad! En steeg zij af, om in haar hof te stappen, Gelukkig hij, wien zij de vingren biedt! Zij werd getild langs al de marmren trappen... Och, weiger haar uw aalmoes niet. Wat hoofsche praal in haar vergulde zalen! Wat glans van spiegels en kristal! Hoe blonk haar disch van louter zilvren schalen!.. Toch was zijzelve 't schoonst van al. Wat digte zwerm van vlinders om haar henen! Hoe werd haar lach, haar minste lonk bespied! Maar 't wuft geluk is als een droom verdwenen... Och, weiger haar uw aalmoes niet. [pagina 107] [p. 107] Rampzalig lot! daar wierp de koorts haar neder! Haar oog werd dof, haar blos werd vaal... Verdord en arm, kwam ze uit het godshuis weder: Nu bedelt ze in het kerkportaal. Wat was zij mild, zoo lang zij had te geven, Aan de armoê goud en tranen aan 't verdriet... Nu vraagt zijzelve een broodkorst, om te leven... Och, weiger haar uw aalmoes niet. De koude nijpt. Hoe trillen al haar leden! Toch houdt ze 't kralen bidsnoer nog: Zoo vroom als nu heeft ze altoos niet gebeden: Wie doet dat in den voorspoed toch? Maar zoo haar oog, besneeuwd van wintervlokken, Nu hopende op d'Erbarmer ziet, Wilt gij 't geloof, haar laatsten steun, niet schokken, Och, weiger haar uw aalmoes niet. Naar het Fransch van béranger. Vorige Volgende