Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Bemoediging. Slechts een reis, een korte reis is 't leven; 't Ligchaam is een slijtend pelgrimskleed: Daarom, o mijn geest! uw rustloos streven, Gij, die uw onstoflijke afkomst weet! Wat hier bloeit, verwelkt hier nogtans weder; Elke vrucht is hier 't gewormt' ten buit; Maar de kiem strooit andre zaden neder En al meer bot rijker bloesem uit. Wat wij zijn, volëinden of beginnen, 't Gaat te loor in 't ons gedolven graf; 't Is nogtans om eindloos aan te winnen Dat ons God hier 't wordend aanzijn gaf. [pagina 82] [p. 82] 't Valt in puin, al wat wij, menschen, bouwen; Staal verroest, graniet en marmer slijt: God nogtans, de rots van ons vertrouwen, Schokt niet met den bouwval van den tijd. Of de storm ons rondsleur' door de golven, Of de vlam in onze stroohut tast', Vloed noch vuur heeft ooit het zaad bedolven, 't Eeuwig zaad, dat voor de toekomst wast. Plukt het ooft - de bloemen, die hier geuren; Plukt en dankt, al is de bloeitijd kort: Eenmaal zal 't gebloemte duurzaam kleuren, Ginds, waar niets veroudert of verdort. Laat geen vrees, geen twijfel ons vervaren, Als de orkaan de halmen nederslaat: Ongedeerd, volwassen eenmaal de airen, Opgekiemd uit onverderflijk zaad. Broeders, laat ons ijvren, laat ons zwoegen, Torschen, schoon de schouder krommen moog; Laat ons elk hier d'aardschen akker ploegen, Met den oogst der eeuwigheid in 't oog. [pagina 83] [p. 83] Welk een pad zal dan den voet vermoeijen, 't Zij het steil, het zij het glooijend loop', Als de geest, ontwikkeld uit zijn boeijen, Vleuglen aanschoeit van geloof en hoop? Zalig, ja! wien 't voorregt is gegeven, 't Vast geloof, dat hem iets beters toeft, En die hier reeds uit den kelk van 't leven Soms den smaak van 't eeuwig leven proeft. Naar het Hoogduitsch van lodewijk, Koning van Beijeren. Vorige Volgende