Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] De sterrezienster. Soms blijf ik nog, des avonds laat, Aan 't open venster staan, En staar, als alles slapen gaat, De zilvren starren aan. Zij schittren in het hel azuur Als paarlen op fluweel, Als vonken van gesprenkeld vuur, Als loovers, goud en geel. En, weggedoold in 't vergezigt, Van de aarde en 't aardsche ontboeid, Gevoel ik, dat een hooger licht Door heel mijn aanzijn gloeit: [pagina 48] [p. 48] Gevoel ik, bij die heerlijkheid, In 't opgetogen hart, Dat ginds iets beters ons verbeidt, Dan aardsche vreugd en smart. Ik adem, waar ik de oogen sla, Een geur van reiner sfeer; Ik reik en hijg dat beetre na, En leg mij biddend neer. Naar het Hoogduitsch van claudius, Vorige Volgende