| |
| |
| |
Jurriaans reize rondom de wereld.
Met aanmerkingen.
Wie ooit naar vreemde landen trok,
Kon t'huis wat nieuws verhalen;
Ik nam mijn hoed, ik greep mijn stok,
En toog langs berg en dalen.
Daar hebt gij kloekmoedig en wel aan gedaan;
Vertel van uw reizen, verhaal, Jurriaan!
Ik zocht, vooreerst, den Noordpool op:
Daar heeft men koude dagen;
Ik schudde mijn besneeuwden kop
En dacht aan haard en magen.
| |
| |
Zoo is 't op hun reizen wel meerder' gegaan;
Vervolg maar; wij luistren: vertel, Jurriaan!
In Groenland was men magtig blij,
Een vreemden gast te onthalen;
Men schonk den traankroes vol voor mij:
Ik liet mijn glas verschalen.
Wij hadden, voorzeker, dat ook laten staan;
Vertel ons al verder; ga voort, Jurriaan!
Geen dommer volk dan de Eskimos,
Geen trotscher daarenboven;
Een hunner schold ik voor een os:
Hij wou mij niet gelooven.
Daar heeft hij verwaand en verkeerd aan gedaan;
Vertel ons al meer, nog al meer, Jurriaau!
Valt nog wat nieuws te ontdekken:
| |
| |
De glorie wenkt! vaart wel, ik ga,
Daar hebt gij heldhaftig en goed aan gedaan,
Ga voort maar, al verder! vertel, Jurriaan!
Terstond aan boord, terstond in zee,
Gezeild, gekruisd van reê tot reê...
Ik vond geen nieuwe landen.
Zoo is 't op hun reizen wel meerder' gegaan;
Vervolg maar altoos en vertel, Jurriaan!
Toen toog ik regt naar Mexiko;
't Is verder dan naar Bremen;
Daar, dacht ik, ligt het goud als stroo:
Daar hebt gij verstandig en wel aan gedaan;
Verhaal van uw schatten, mijnheer Jurriaan!
| |
| |
Och, vrienden lief! wat treurig land
Voor wie zich goud wil garen!
'k Vond niets dan keijen in het zand,
En liet ze waar ze waren.
Daar hebt gij het best en het wijst aan gedaan;
Vertel maar weêr voort en verhaal, Jurriaan!
Nu pakte ik ras mijn randsel in,
En ging terstond weêr strijken;
Ik had voorlang toch ook reeds zin
Daar hebt gij kloekmoedig en wel aan gedaan;
Vertel maar weer verder, ga voort, Jurriaan!
De Mogol is een treflijk heer,
En juist als wij geschapen;
Zijn kiezen deden vreeslijk zeer;
Hij kon van pijn niet slapen.
Dat heeft hem voorzeker niet prachtig gestaan;
| |
| |
Ga voort maar alweêr en vertel, Jurriaan!
Hoe! (dacht ik) kwade kiezen! hij,
Bij zoo veel goede gaven!,..
Wat baat ons, dat men Mogol zij?
Ook kiespijn hebben slaven.
Daar hebt gij wijsgeerig en wel aan gedaan;
Ga voort - altoos voort, en vertel, Jurriaan!
Ik liet den waard mijn woord ten pand,
(Want schaadlijk is betalen)
En trok terstond, langs zee en land,
Daar hebt gij alweder heel wel aan gedaan;
Al verder, al verder! vertel, Jurriaan!
'k Reisde Otaheite en Java rond
En zag er water, lucht en grond
| |
| |
Daar hebt gij zeer wel en zeer wijs aan gedaan;
Vertel op den duur ons al meer, Jurriaan!
En waar ik kwam, ik vond alom
De menschen even slecht en dom
Als hier in onze straten.
Daar hebt gij heel dwaas en verkeerd aan gedaan;
Vertel maar niet meer, gij mijnheer Jurriaan!
|
|