Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
Daar ligt hij thans, daar slaapt hij thans,
Met zerk en zand gedekt,
Tot eens een blijder ochtendglans
Hem uit zijn sluimer wekt;
Tot eens het jongst bazuingeschal,
Dat door den grafsteen boort,
Den dag des oogstens melden zal
En aller doodslaap stoort:
Dan breekt hij uit de windslen los,
Gelijk de rijpe vrucht,
En schittert in een schooner dos
En in een reiner lucht.
En wij, wij hechten vaster daar
Den hier verbroken knoop,
En minnen voor altoos elkaar...
Dat is een zoete hoop!
Tot weerziens! goeden uacht! slaap wel!
Een kus nog op den steen!
Nu gaan wij, lieve medgezel,
En laten u alleen.
|
|