27Anansi kon de woorden van de Grote Geest echter niet vergeten. Die had immers
28gezegd: ‘De machtigen vechten met wapens, maar ik strijd met verstand.’ Anansi
29bedacht allerlei mogelijke slimmigheidjes, maar nog vond hij de oplossing niet.
30Overal om zich heen in Suriname zag hij ellende en dat bleef zo wel 300 jaar.
31Anansi gaf om beurten iemand anders de schuld van al deze problemen. Nu eens
32foeterde hij op zijn vrouw Ma Akuba, dan weer gaf hij één van zijn twaalf kinderen
33een stevig pak slaag. Weer een andere keer wilde hij het Kakkerlak betaald zetten.
34Maar hoe hij ook tekeer ging, hij zag wel in dat hij zijn lotgenoten de schuld niet
35kon geven. Wie of wat dan wel? Anansi moest de mensen in Suriname toch raad
36kunnen geven?
37Toen zag Anansi dat veel Surinamers naar Nederland vertrokken. En de schrik sloeg
38Anansi om het hart: ‘Maar vrienden van Suriname, jullie kunnen ons toch niet
39zomaar in de steek laten?
40Helaas, een heleboel vrienden gingen toch. Ze konden naar eigen zeggen niet anders!
41Tijger en Jager hadden Suriname immers onafhankelijk gemaakt! Maar dat was niet
42het enige, ze waren er tussenuit geknepen met een heleboel geld en werk. Hoe moest
43dat dan in Suriname? Iedere Surinamer wil toch zeker werken om eten voor zijn
44kinderen op tafel te brengen.
45Anansi voelde zich oud en verdrietig: ‘Dat ik dit óók nog moet mee maken,’
46verzuchtte hij. Tegelijkertijd dacht hij echter ook: ‘Ik kan al mijn vrienden toch niet
47aan hun lot overlaten?’ Dus riep hij zijn oudste zoon, die ook Anansi heette, bij zich.
48Anansi sprak plechtig: ‘Zoon, jij moet onze vrienden over zee gaan helpen! Ik ben al
49te oud en Ma Akuba is ook teveel gehecht aan dit mooie Suriname!’
50Zo begon Anansi te pakken voor de grote oversteek naar Nederland. Hij spon eerst
51wel duizend meter draad en maakte daar een stevig kleedje van. Toen klom hij in de
52hoogste boom van Suriname en wachtte op Wind. Na een tijdje kwam Wind hard
53aanhollen en nam Anansi op zijn kleedje mee door de lucht.
54Na onderweg veel stormen en regen te zijn tegengekomen, zette Wind Anansi
55uiteindelijk ergens op een toren neer. ‘Wind,’ riep Anansi wanhopig, ‘waar bén ik nu
56in hemelsnaam?’ Maar Wind lachte geheimzinnig en verdween.