| |
| |
| |
4
Er moeten geslachten overheen gaan
voordat het christendom..., preekt men op de kansel;
Er moeten hele geslachten overheen gaan voordat de duitsers..., schrijft het weekblad;
Er moeten geslachten over de vrouwen heen gaan voordat zij kindertjes krijgen als mensen, geslachten als bananentrossen veelvuldig geel en rond als de zon.
| |
| |
Het christendom en de duitsers
maar de vrouwen kunnen niet rondwachten in de zon als olijven.
In het plaatsje aan de kust, over vele bergen stijgen stijgen, in Crickvenica, heet het meisje Maria...
Nu, enkele jaren later, vindt het verhaal van het meisje Maria een nieuwe gestalte in een gelijkluidend en gelijkgeurend landschap. Wat er gebeurde, en meer nog wat er niet gebeurde, vindt hier zijn verwoording, vindt zijn woord van ervaring. De ervaring wordt spreekbaar in de namen van het verleden. Zo is de liefde verschuifbaar door alle namen heen; zo is de naam omhulsel van de liefde, staat de naam als symbool van de liefde, is de vrouw lichaam van de liefde. Maria: Het meisje Maria houdt toezicht op de kinderen van de mannen met één been, die op het strand hun vakantie genieten. Maria begint met een van haar kleine meisjes op me af te sturen. Ze zet haar op het boulevardmuurtje en moedigt haar handenklappend en met voor mij onverstaanbare klanken aan. Vlak bij mij gekomen trekt het kind een huilerig gezicht en kijkt angstig naar de rotsblokken beneden in het wa- | |
| |
ter, zodat ik haar gauw vastgrijp en terugbreng bij haar juffrouw.
Buon giorno, zegt zij, maar bemerkend dat zij het mis heeft, herstelt ze zich in het Duits, haperend even, en dan... ah, ik heet Maria.
Ze klapt haar kinderen weer bij elkaar, organiseert in alle haast een hardloopspelletje en holt weg.
Langzaam wandel ik in dezelfde richting.
Ik ontmoet haar weer op een laag heuveltje, even landinwaarts. Ze plukt bloemen, ijverig rondkruipend tussen haar kinderen. Haar blote benen blinken in de zon. Het kleine meisje komt schuivend op het achterwerkje de heuvel af. Ze overhandigt me een bloem, ze geeft er een hele uitleg bij waar ik niets van begrijp. Maria zal het me nader verklaren. Springend komt ze naar beneden. Ze lacht na ieder woord, zodat ik er nog niets wijzer van word. Maar het blijkt niet nodig te zijn dat ik het begrijp. Ze vergenoegt zich ermee dat ik naast haar kom zitten. Ze strekt haar armen onder haar hoofd en zucht diep.
De kinderen gaan gewoon hun gang.
Maria sluit de ogen, en even later meen ik dat ze slaapt. Ze moet nog zeer jong zijn, achttien jaar.
| |
| |
Zuiver en gestrekt van vorm is haar lichaam, stevige benen, loopbenen, een enigszins breed gezicht, gladde donkerbruine haren. Bijna een Nederlands gezicht, maar sterker, zonder harde trekken te vertonen, warm, vitaal, zonder morele rimpelingen. Een rimpelloos lichaam, glad en gespannen van nature, niet uitgestreken, vloeiend zonder uiteen te lopen, ondeelbaar. Haar gehele lichaam neemt deel aan de slaap. Ze trekt haar benen op, en niets in haar slaap waarschuwt haar dat ze bloot ligt. Ze slaapt met haar naakte benen zoals ze ermee naar de kerk gaat, zoals ze ermee aan tafel zit.
Ze heeft er geen weet van dat ik koffers Nederlandse schaamte heb meegebracht.
En ik, ik heb er plotseling geen last meer van. Ik streel haar benen zacht als een tabernakel, zonder me erin te verdiepen, constaterend.
Even later wordt ze wakker, met half geopende ogen lacht ze me toe, ik heet Maria.
Maar dan is daar dat kleine meisje weer, het kleine meisje dat op mijn buik springt, en dat pas tot rust komt wanneer ik haar op mijn arm neem en zo met Maria en de andere kinderen naar het dorp terugloop.
Dan zegt Maria, dag, en holt weg, zodat ik het
| |
| |
kleine meisje vlug op de grond moet zetten. Ik zie haar die dag niet meer...
...kom, zegt ze, voordat de anderen wakker worden zijn wij weg. Kom, word dan toch wakker, we gaan wandelen de bergen in, zegt Maria.
Zegt Maria, Maria zit op mijn bed, in de ochtend, zes uur vroeg, en ze schudt aan mijn hoofd en schouders. Kijk eens, zegt ze, en licht een tasje omhoog, we gaan uit, eten in de bergen. En dan komt het, ze trekt me uit bed, ze kleedt me uit en aan. Ik ben te slaperig om me te schamen, maar ik word er wakker van.
We lopen op de weg, en ik vind mijn sprakeloosheid van gisteren weer terug. Mijn sprakeloosheid en verwondering over haar lichaam. Tussen het moment gisteren dat ik haar benen streelde en dit is geen tijd verstreken. Ik loop achter haar over het smalle bergpad, ik kijk naar haar benen en rug omhoog en dit verwonderd kijken sluit onmiddellijk aan bij gisteren.
Ze kent geen vermoeidheid, ze gunt me niet de tijd achterom naar de zee te kijken en de eilan denrug, een vijf kilometer uit de kust.
Tegelijk met de vroege zon komen we op een uitgestrekt plateau, dicht en laag bebost. Maria houdt stil bij een regenmeertje.
| |
| |
O, zeg ik, en val aan haar voeten neer. Ze neemt mijn hoofd in haar schoot. Oh, zegt ze en blaast me lachend en strelend in het gezicht. Oh, ben je nu wakker, en ze rolt mijn hoofd in haar schoot heen en weer.
Stil, ik druk mijn gezicht dicht tegen haar buik aan en kus haar rok, stil, laat me wakker worden. Zo zitten we een ogenblik. Ik hoor het bloed in haar lichaam kloppen, schuifelen, tikken als een symfonie van Mozart.
Hier zwemmen we, zegt Maria, en aan het bewegen van haar lichaam bemerk ik dat ze haar blouse uittrekt.
Nu moet je opstaan, zegt ze, mijn rok moet ook uit. Ik draai mijn hoofd uit haar schoot en leg het op de rotsbodem. Ik durf niet op te kijken. Met haar voet duwt ze in mijn rug, kom, jij ook, en holt dan weg naar het meertje.
In mijn onderbroek stap ik haar na het water in. Maria lacht luidkeels en werpt me volle handen water toe. Ik zwem naar haar toe, maar ze duikt van me weg. Statig stapt ze weer uit het water en slaat haar onderjurk voor. Ik blijf nog een ogenblik in het water omdat ik daarbuiten met mijn magere lichaam geen raad zou weten. Maria daagt me uit, ik hoor ‘t aan de klank van
| |
| |
haar woorden. Ze loopt een eindje het water in en trekt me aan een hand mee naar de oever. Beschaamd droog ik haar rug met mijn hemd, en leg het daarna achter haar neer zodat ze erop kan gaan liggen. Haar rug lacht me uit. Ze draait haar lichaam naar me toe en neemt mijn hoofd vlak voor het hare. Haar onderjurk spant als een net tussen onze lichamen.
Stil, met haar lippen wrijft ze het water van mijn gezicht, stil, stilletjes aan, fluistert zij.
Over hoge bergen stijgen, stijgen, drogen Maria en ik dicht bij de zon.
Jij schaamt je, en ze blaast weer over mijn gezicht, ze blaast in mijn mond, ze bijt in mijn lippen.
Jij schaamt je, haar vingers bewegen over mijn huid en strelen mijn ogen open, mijn mond open, wrijven mijn mond, mijn lichaam open tegen haar spannende onderjurk.
Ik lig geopend te rillen, te staren in haar ogen die langzaam naar beneden schuiven, strijken langs mijn mond, mijn hals. Ik hoor weer het schuifelen en kloppen van haar bloed, van het bloed in haar handen die schuiven naar beneden haar ogen vooruit, die schuiven naar beneden mijn hele lichaam te hoop in mijn geslacht.
| |
| |
Met zachte vingers ontbolstert Maria het vlies van mijn schaamte. Mijn lichaam begint te kantelen in steile lijnen, de zon slaat achterover en spreidt zich onder mijn handen open. Mijn geslacht tast in haar lichaam naar de oorsprong van het licht, met tien bevende vingers klopt het in haar keel. De warmte stapelt zich op aan de randen van ons lichaam. Zij is zoet en bedwelmend als wierook, hard als een bidstoel. Haar lichaam heeft de ruimte van een gewelf, de duisternis van een kerker, diep verscholen ligt de bloedrode opkomende zon. Onder de kruinen van de appelbomen in volle bloei, met duizend zoete tentakels schieten de bijen vrucht in haar lichaam.
Maria neemt me in haar armen en met haar onderjurk wrijft ze me droog als was ik haar pasgeboren eerste kind. Ze mompelt weer onverstaanbare woorden, betast me, bekijkt me van een afstandje, wrijft de kleine steentjes uit mijn lenden... ik ben het kind dat zij zojuist gebaard heeft.
Ze spreidt al onze kleren naast elkaar uit en legt me neer. Ze glimlacht, probeert weer te praten, maar ze weet het nog niet, haar lippen tuiten ervan.
| |
| |
Stil legt ze zich op me neer, en boven mijn gezicht hervindt ze haar woorden.
Ik heet Maria, zegt ze zacht en ernstig.
Ik knik haar begrijpend toe.
Zo moe, zo moe lieve.
Ja ja.
De slaap schuift als een koker rond ons lichaam.
Zo moe lieveling.
Achter de rug van ons lichaam om trekt de zon verder, en wij, wij weten het niet.
Met een kleine verdroomde vinger schuift de tijd buiten ons bewustzijn rond.
De warmte van de middagzon en van ons samenzijn maakt me wakker. Maria ligt als een schaduw over me heen. Haar ontspannen borsten en weke buik zijn woestijnen van hitte, maar haar ogen en mond liggen koel en vredig in mijn hals. Haar vingers strelen mijn hoofd als in herinnering. Slapende heeft zij lief met haar gehele lichaam. Ik neem haar in mijn armen en richt me op. Mijn benen dragen deze dubbele last met moeite.
Kom, kom, zo fluister ik haar toe, en schud haar even heen en weer.
Zo loop ik met haar het water in.
Maria schrikt als bij een eerste pijnlijke ont- | |
| |
moeting, maar geeft zich spoedig aan de aangename koelte over.
Ik was haar lichaam, ze laat me begaan, ik streel het als gisteren haar benen.
Aan de rand van het meertje, met onze lichamen in het water blijven we liggen.
Er zijn geen woorden voor
er zijn geen woorden die uit het water opstijgen het water sluit zich boven het geheim van ons lichaam
stilletjes aan lieve Maria
mijn geslacht is een gestrekte storm
een waterbeving van duizend onderhuidse insekten
stilletjes stilletjes Maria
ons kindje is een vis het zal jouw borsten dragen en mijn geslacht
ons kindje zal onze liefde zijn Maria.
Maria staart me met grote ogen aan. Zij begrijpt deze woorden die tot haar komen vanuit haar schede, en rijzen door haar buik omhoog naar haar ogen. Mijn woorden doorbreken van binnenuit het maagdevlies van haar ogen.
Stilletjes aan Maria, kom nader, huil niet, kom nader in het water dat een traan is in het geslacht van god, ons kindje zal zijn een vis, Ma- | |
| |
ria, het zal jouw ogen bezitten en mijn handen, en voort durend zullen mijn handen je ogen strelen.
Stilletjes stilletjes aan Maria, ons kindje zal de liefde zijn, ons lichaam van liefde, de krekels zullen juichen in het gras, het kindje zal de voort durende liefde zijn... Maar het kind zal geboren worden, dit is zeker.
|
|