| |
| |
| |
Prinses Orianda en het damhert
Er was eens een trotsche koning, die met zijn dochter Orianda op een groot kasteel woonde, te midden van een groot bosch.
Die prinses Orianda was zoo schoon, dat het met geen pennen te beschrijven is, zoo dat er overal met lof en eer wierd overgesproken, tot ver over land, en over zee.
Prinsen en koningszonen kwamen van woest en wijd om met haar te willen trouwen.
| |
| |
Maar Orianda weigerde altijd met te zeggen: ‘Ik zal slechts met dien man trouwen, wiens bloed met het mijne heeft samengevloeid.’
Dat verstonden die koningszonen en die prinsen niet.
Haar vader nog veel minder, die zich na elke weigering zoo kwaad maakte, dat hij aan zijn baard trok, op zijn buik sloeg, en haar dreigde op te sluiten in den toren van het bosch, tot dat zij van gedachten zou veranderen en tot trouwen zou overgaan.
Prinses Orianda verstond ook wel de zin van haar eigen gezegde niet, maar zie, zij had eens drie dagen achter elkander in haren droom een zoete stem gehoord, die haar toesprak: - ‘Orianda, gij zult slechts met dien man trouwen, wiens bloed met het uwe heeft samengevloeid.’
Hoe dat nu zou gebeuren en verloopen, daar had zij noch taal of uitleg van gekregen, en zij kon ook niet vermoeden, hoe zeer z'er ook op nadacht, hoe dat allemaal zou bewaarheid worden.
Maar zij hield zoo met hart en ziel aan die voorspelling vast, dat zij niet anders kon doen, dan elk aanbod om te trouwen beslist te weigeren.
Met leede oogen zag de koning de prinsen
| |
| |
achtereenvolgens onverrichter zake weer vertrekken.
‘Droomen is bedrog,’ riep de koning, ‘gij hebt aan mij en niet aan een droom te gehoorzamen. Ik zal u opsluiten in den toren van het bosch.’
‘Doe met mij wat gij wilt, vader, maar ik kan niet anders,’ antwoordde Orianda zeker van haar stuk.
Woedend sloeg de koning met de vuist op tafel, stampte een porceleinen vaas kapot, of trok een gordijn naar beneden, dreigde en tierde, en als hij uitgeraasd was, begon hij oude muskattellerwijn te drinken tot hij er slap bij neerviel.
Doch nu kwam er eens een zoon van een keizer uit een ver, rijk land, om met prinses Orianda te willen trouwen.
De koning was heel fier daarover, en hij ontving hem prachtig met een heel groot feest.
Het was een schoone, koene keizerszoon. De prinses had er behagen in hem te zien, ze zou er waarlijk kunnen verliefd op worden, dacht ze, maar toch bleef zij aan haren droom getrouw, en herhaalde voor de zooveelste keer: ‘Ik zal slechts met dien man trouwen wiens bloed met het mijne heeft samengevloeid.’
Droef in 't hart vertrok de schoone keizerszoon,
| |
| |
want nooit had zijn oog iets schooners gezien, nooit was hij zoo ontroerd en bewogen geweest, en nu aan zijn vurigsten wensch niet was voldaan, nam hij het besluit van zich uit de wereld terug te trekken om in een klooster als pater te gaan leven.
Door deze weigering van Orianda was haar vader zoo in zijn hoop en trots gekwetst, dat hij haar zonder dralen of talmen opsloot in den ouden toren van het bosch.
Een oude, doofstomme vrouw, die dus de klachten van Orianda niet kon hooren, kreeg de sleutel van den toren, moest over de prinses waken en op tijd haar eten brengen.
De koning deed door teekens en gebaren aan de oude vrouw verstaan dat zij het hoofd zou afgesneden worden, als zij Orianda liet ontsnappen of de vrije lucht zou geven.
En elken avond kwam de koning onder den toren roepen: ‘Orianda, blijft gij ja of neen in uwe koppigheid volharden?’
‘Ik kan niet anders, vader, dan te luisteren naar de stemmen uit mijn droom,’ riep Orianda dan, door een barst in den muur, want er waren noch gaten of vensters in den toren.
| |
| |
De koning kon zich dan niet inhouden van woede om zijn onmacht. Hij trok aan zijn haar, aan zijn baard, stampte tegen de boomen, en liep scheldend naar het kasteel, waar hij weer zijn troost vond in den heerlijken muskattellerwijn.
Maar alhoewel de oude, doofstomme vrouw de klachten van prinses Orianda niet kon hooren, toch zag zij in het licht van den barst in den muur, het verdriet dat op Prinses Orianda haar gezicht te lezen stond.
En haar goed hart sprak heviger dan de schrik voor den koning.
Door medelijden bezwaard kon zij het niet langer aanzien dat de teere prinses van zon en maan verstoken bleef, en zij deed Orianda verstaan, dat zij gerust kon gaan wandelen in het bosch, zich koesteren in het licht van de zon en genieten van de lucht, als zij maar op tijd, tegen dat de koning kwam, terug in den toren was.
Orianda wou de oude vrouw voor zorg en leed besparen, maar de oude vrouw deed haar verstaan, dat zij met haar eigen leven niets inzat, en er hoegenaamd geen gevaar bestond dat de koning haar zou komen betrappen, want die was toch altijd met het
| |
| |
schaakberd bezig. Zij moest alleen maar zorgen dat zij op tijd en stond terug in den toren was.
Prinses Orianda had van nu af aan een heel ander leven. Zij wandelde in het bosch, plukte bloemen, luisterde naar den schoonen zang van de vogels en verlustigde zich in het spel van de hazen en de konijntjes. Ook nam zij al eens, om zich te verfrisschen, een bad in een van de koele vijvers van het bosch, en de oude vrouw had voor haar een dik boek meegebracht, waarin zij schoone vertelsels kon lezen. Zoodat prinses Orianda nu veel gelukkiger was, en des te standvastiger 's avonds tot haar vader, door de muurspleet kon antwoorden: ‘Ik kan niet anders dan te luisteren naar de stem uit mijne droomen.’
Nu was de keizerszoon ondertusschen al ver weg naar zijn land, doch bleef onderwegen doorjaagd van liefde voor de schoone Orianda. Van in een klooster te gaan, zou er niets terecht komen, voelde hij. Ook daar zou hij noch rust, noch duur kunnen vinden, zoo hevig laaide de liefde in zijn hart. En op een nacht, dat hij weer niet slapen kon van verlangen naar de schoone Orianda, besloot hij terug te rijden, en haar kost wat kost te veroveren, haar te schaken en haar mee te voeren naar zijn land.
| |
| |
Hij draafde dag en nacht langs de wegen terug, en toen hij op een heeten dag in de verte de tinnen van het kasteel ontwaardde, juichte hij van vreugde, maar toen viel ook zijn paard dood onder hem neer.
Hij ging dan verder te voet door de bosschen. met het voornemen dagen rond het kasteel te slenteren, en Orianda op een van haar wandelingen te ontmoeten en te overmeesteren.
Hij wist natuurlijk niet dat Orianda in den toren van het bosch was opgesloten.
Hij sloop voorzichtig door het struikgewas om ongezien dichter het kasteel te naderen.
En het was juist als Orianda in een van de vijvers van het bosch een bad aan 't nemen was, dat de keizerszoon van tusschen het groen van den overkant hare schoone gestalte zag schitteren.
Wat geluk! Ja dat was de koningsdochter Orianda! Hij zag het aan de goudbrokaten kleederen, die onder aan den stam van een boom lagen, hij zag het aan haar schoon aangezicht, aan de klare oogen, en het lange krullende haar.
Maar in plaats van, zooals het een welopgevoed keizerszoon past, zich bescheiden terug te trekken,
| |
| |
sloop hij door ongebreidelde begeerte nog dichterbij. Een tak kraakte onder zijn voeten.
In de groote stilte van het bosch gaf dat een verschrikkend geluid. Orianda keek op, en zag ginder een man uit het struikgewas te voorschijn treden.
Zij was als door den bliksem getroffen, en vóór zij kon herkennen wie die man was, liep zij verschrikt het water uit, nam hare kleeren op, en zette het gillend op een loop.
De keizerszoon, verblind door zijn hartstocht, zette haar achterna.
Doch Orianda was hem een heel eind voor, daar hij nog heel den omweg van den vijver moest maken, en zij liep zoo vlug uit angst en kuische beschroomdheid, dat hij haar niet kon inhalen.
Toen wenschte hij uit de diepten van zijn hart: ‘Ik wilde dat ik nu een damhert was om haar te kunnen inhalen!’
En die begeerte was zoo fel, dat hij inderdaad in een damhert veranderde met groot hoorngewei. Hij haalde haar nu rap in, doch kon nu niet meer spreken.
Orianda, onwetend wat er achter haar gebeurd was, zag heel verwonderd hoe dat er een damhert
| |
| |
nevens haar huppelde, doch dan wierd zij gerust, daar zij meende dat het dier door een jager was opgejaagd, den man dien zij daareven gezien had, en dat nu bij haar toevlucht en redding zocht.
Als zij dan geen stappen achter haar meer hoorde kleedde zij zich weer aan.
Het damhert liep met haar mee, vleidde zich tegen haar aan, liet zich streelen en wou niet meer van haar wijken. Als Orianda in den toren ging, wou het damhert ook mee binnen, maar het deurtje was te smal voor het breed hoorngewei, en het dier begon te klagen, alsof het daardoor verdriet had.
Als Orianda weer buiten kwam om van de avondzon te genieten stond het dier daar nog, het legde zijn snuit op haren schoot en bleef haar verteerd bezien.
Orianda kon over die houding niet anders denken, dan dat het damhert haar zijn dankbaarheid wou betuigen omdat zij het gered had voor de pijlen van den jager.
Als het ging avond worden, zei Orianda tot het dier van weg te gaan, want als haar vader het zou zien, zou hij niet wachten van het te dooden en tot haar verbazing gehoorzaamde het, en
| |
| |
ging zich in het dichtbije struikgewas verbergen.
Orianda ging dan weer in den toren, en zooals altijd klonk haar antwoord tot haar vader: ‘Ik kan alleen aan de stem van mijne droomen gehoorzamen.’
Nadat hij dan weer gebulderd en zich verwijderd had, kwam het damhert weer te voorschijn en bleef den ganschen nacht rond den toren.
Als 's morgens Orianda weer naar buiten kwam, liep het dier blijdzaam naar haar toe, likte haar de handen en sprong en huppelde van blijdschap.
't Bleef altijd bij haar, ging mee wandelen, 't kwam gras en bessen eten uit haar hand, en 't kon haar soms zoo verdrietig bezien, dat zij de tranen uit zijn oogen zag vloeien.
Orianda had het dier zeer lief gekregen, en zij was gelukkig dat het haar altijd zoo trouw vergezelde.
Maar op een keer hadden zij zich te ver van den toren verwijderd, als zij plots jagershoornen hoorden schallen. Dat was de koning die op jacht was!
Nu was er groot gevaar van ontdekt te worden.
Zij liepen weg om zich te versteken, maar zij wierden den pas afgesneden door de voorhoede der jagers. Die hadden nauwelijks het damhert gezien of
| |
[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16] | |
| |
| |
zij bliezen de ontdekking op hun horens en begonnen snel hun pijlen af te schieten naar het radelooze dier. Het zocht zijn toevlucht en bescherming bij zijn geliefde Orianda.
Zij wou het met hare beide handen beschermen, doch een pijl doorboorde hare handen en medeen de borstzijde van het damhert. En hun beider bloed vloeide saam uit de wonden.
Met ontzetting zagen de jagers dat zij ook de prinses geraakt hadden. Ze gingen uit den weg, om den koning door te laten, die snel kwam aangedraafd, als ineens het groote wonder gebeurde: dat, door het samenvloeien van hun beider bloed, dit van Orianda en van het damhert, het damhert weer terug in den keizerszoon veranderde.
Toen de koning dan ter plaatse kwam, zag hij met ontsteltenis, hoe zijne dochter daar nevens de prins neergezegen lag, met hare beide bloedende handen genageld in de bloedende zijde van den keizerszoon.
Nu eerst begrepen allen de geheimzinnige woorden uit haren droom.
Met alle moeite kon men den pijl verwijderen en hen nog op 't nip redden van den dood.
| |
| |
Als de wonden genezen waren zijn ze getrouwd met heel groote en lange feesten.
En 't spreekt van zelf dat de koning de oude, doofstomme vrouw het hoofd niet heeft afgesneden.
|
|