Dat verstaat Van Mol nog minder. ‘Maar mag ik u helpen met druiven afdoen?’
‘Hoe meer hoe liever,’ zegt de pastoor. ‘Kom! Sophie! Sophie! Scharen en messen! en de ladder, en het trappeken!’
En weldra staan ze met hun vieren, de pastoor, Van Mol in zijn hemdsmouwen, Sophie met bloote kwabberarmen, en de hovenier, aan 't plukken en aan 't knippen, den overvloed van druiven die dienen moet voor den zoeten wijn der mis.
Ze praten en babbelen, behalve de hovenier, die om zijn stamelheid niet durft spreken, en maar zijn bruine tanden bloot lacht....
Er komt een herder met zijn schapen voorbij de haag.
‘Zijn ze goed gelukt de druiven, Menheer pastoor?’ roept de man vertrouwelijk en begeerig.
‘Wacht, ik zal 't de druiven u zelf laten vertellen!’
En hij draagt naar den vuilen herder, drie dikke trosselen. De vent legt ze in zijn bezweet hoedje, proeft er van. ‘Wijn, Wijn!’ zegt hij bewonderend en dankend, en moeilijk door dat zijn mond te gevuld is.
En al knabbelend, trekt hij met zijn witte kudde en zijn zwarten hond de heuvelen op, die weeldrig omkranst zijn van herfst en van zon.