Och! die Octavie! Eene, waar hij zeker van is dat de boschwachter, het Zwart Lam, die felle, zijn pooten zal afhouden. Een blok van een vrouw. Hoe daar aan beginnen? De briefdrager denkt er maar aan, hoe het zal verloopen, als hij haar ooit een liefdesbrief zal schrijven, en dien hij haar dan zelf zal moeten bestellen...
Want het haar zoo op den man afvragen, neen, dat gaat bij deze kerelsche vrouw niet. Er is kans dat zij den bodem uit de pont stampt, en ze allebei voor eeuwig onder de nenuphars terecht komen. De briefdrager vindt haar schoon en onafblijfbaar, en och, die befaamde ruwheid waar hij zoo bang van is, die is maar tijdelijk, als dons over druiven. Die is er gauw afgevingerd na een half dozijn kinderen. Er is maar één moeilijkheid, hoe het haar vragen?
Daar kan het zweet hem van uitbreken. Wie zou denken dat er op