hare lippen en begon haar lichaam naar kostelijk fruit te rieken.
Maria, die toen nog maar zestien jaren was, en zag hoe hare moeder kalm sterven kon, hield een groten troost over, en met de goede herinnering harer, leefde zij het eenvoudige, witte leven voort.
De dag kwam en de nacht, het wierd winter en weer zomer en Maria at zuinig den schaarsen kruimel brood dien zij verdiende over het kantkussen gebogen. Dit had ze nog geleerd toen zij met haar ouders op de heuvelen van Zuid-Vlaanderen woonde - en haar genot was leven in den Heer en bidden in het boek door Lucas rijkelijk met kleurige printen en guldene versiersels opgeluisterd.
Maar nu in deze zondagavond was zij stil van weemoed en vol van moederlijk verlangen.
Toen kwamen er trage stappen aan. 't Was de korte, dikke parochiepaap, die al wandelend in zijn brevier aan 't lezen was.
Hij wandelde nevens de haag, zag Maria aan het open venster zitten en riep haar welgezind een goeden avond toe, en dan kwam hij door het tuinpoortje over den blonden wegel naar haar.
Hij bleef buiten aan het venster staan, lachte haar eens vaderlijk toe, en toen Maria, die recht gestaan was, hem zijnen zegen vroeg, gaf hij hem haar met lui gebaar, en zei daarna, dat het een schone avond was, maar dat er morgen wel zou kunnen regen komen.
Bedeesd en vol eerbied voor den dienaar Gods gaf zij karig bescheid en liet de avondstilte heersen.
Het hoofd van dezen paap was groot, rood en vetblinkend tegen de avondlucht.
‘Ja, ja, het is goe weer,’ zei hij nogmaals. Want hoe hij ook vol iever was voor 't zieleheil zijner schapen, toch kon hij niet den geest van God in zijne woorden leggen. Hij bezag Maria, die niets op haar gemak in den boek aan 't blaren ging. Hij zag maar al te duidelijk hoe dit meisje vrouw aan