voorbij de fonteinen en voorbij de kerken. De menschen kwamen uit hun huis geloopen, maar hij zag niet achterom. Hij ging altijd recht door en zoo den berg op, tot hij al zingend aan den anderen kant verdween.
*
Daarna, zoo rond den tijd dat er nog wat gewacht wordt om de lamp aan te steken, kwam er van uit een donker straatje een oud peken gekleed gelijk een pelgrim. Hij was blind en ge zaagt niets dan het wit van zijn oogen. Maar zonder twijfelen, lijk iemand die ziet, stak hij het H. Geestpleintje over, recht naar het huis van den lakenverkooper Pieter van Bernardoon, die verleden jaar getrouwd was met een van edel bloed, uit het zuiden van Frankrijk. Het was een schoon, rijk winkelhuis met kolommekes. De pelgrim klopte op de deur. Hij hield zijn handen open lijk een bedelaar. De meid, een rood en simpel meisken van den buiten, kwam haastig opendoen, maar voor ze iets kon zeggen, zei de blinde:
- Zeg aan Mevrouw Van Bernardoon dat ze naar het stalleke moet gaan. Daar alleen kan het kind geboren worden. Zoo wil het O.L. Heer.
Daarop ging hij weg, met zijn witte oogen naar den hemel. De meid in een rits naar boven, en die blij aan 't vertellen, dat er een blind paterke, met licht rond zijnen kop, was gekomen met de groeten van O.L. Heer, dat het kindeke in 't stalleke moest geboren worden. En die daar in de kamer waren, lijk den doktoor, eenige van haar vriendinnen, de baker, mevrouw, die reeds zoo lang vol mizerie te bed lag, die kregen seffens allemaal veel eerbied voor wat de meid vertelde. Want ze waren allemaal heel Katholiek en geloofden in het wonder.
- Naar het stalleke, zei de een na den ander.
- Ja, naar het stalleke, kermde Mevrouw, want ik heb zoo iets gedroomd.... Had dat paterke geen vleugels? vroeg ze.
- Dat zal wel zijn, zei de meid, maar ik heb ze niet gezien.... Met veel moeite wierd Mevrouw dan door den doktoor en de baker de trappen afgeholpen. De vriendinnen kwamen achteraan met de doeken en de stoopen warm water, en de meid met het wijwatervat. Ze trekken het huis door, en het hofke dat vol Septemberrozen blonk. En dáár in 't stalleke, op een versche bussel strooi, bij 't licht van een keers wierd het kindeken geboren, gemakkelijk als een straatlieke. 't Was een klein, mager dingeske.