Nagelaatene gedichten
(1786)–Petronella Johanna de Timmerman– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Lof der vijandenGa naar voetnoota.
Nu overweeg ik eerst, mijn vijand, uw waardij,
'k Zal nimmer, als voorheen, uw haat zo bitter vinden.
Hoe heilzaam is die haat, wat geeft ze dikwerf mij
Een grooter voordeel dan de liefde van mijn vrinden.
Mijn vrinden., 't belge u niet, hoe vreemd dit luiden mag.
Heeft niet uw goedheid steeds, dat zult ge niet weerspreken;
Mijn feilen zo bedekt, dat ik geen feilen zag?
Daar 's vijands haat mij 't oog ontsluit voor mijn gebreken.
Hebt ge eens gulhartig mij een plichtverzuim getoond,
't Was van dien aart, dat ik 't wel zelve kon bespeuren,
Terwijl gij ongemerkt mijn zwakheên hebt verschoond.
Ook maalt mijn vijand die mij in de sterkste kleuren.
| |
[pagina 89]
| |
Of kon een klein vergrijp, mijn vrienden, ook misschien
In 't oog van uwe gunst geen zichtbren hoek beperken?
'k Moest dan die feilen door de lens der boosheid zien,
Die mij de fijnste trek op 't leelijkst deed bemerken.
|
|