Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
(1975)–J.A.C. Tillema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina VII]
| |
Tot goed begripEen korte introductie is, meen ik, wenselijk ter voorkoming van misverstand. Wie verwacht in hetgeen volgt een vakkundige algemeen-historische of kunsthistorische verhandeling te zullen vinden - begrijpelijke gedachte - komt bedrogen uit. Streven naar de verwezenlijking daarvan is zomin passend als nodig. Niet passend, omdat ik niet behoor tot het gilde der gebrevetteerde professionelen; niet nodig, omdat een kritisch-wetenschappelijke analyse onzer monumenten in de later te vermelden ‘Geïllustreerde Beschrijvingen’ reeds sinds 1903 door meer deskundigen ter hand werd genomen, een in vele delen nog steeds voortgezette arbeid. Waarover in dit herdenkingsjaar in het bijzonder zal moeten worden gesproken is de wijze waarop Nederlanders - overheden, eigenaars, gebruikers, bewoners - in de vorige en deze eeuw de hun gebleven historische bouwwerken hebben behandeld; hersteld, veranderd, voor gewijzigd gebruik pasklaar gemaakt; evenzeer om niet geacht, afgebroken, verwaarloosd en vergeten. Aan de hand van een uiteraard beperkt aantal voorbeelden - van volledigheid kon geen sprake zijn - kwam aldus de verhouding van de mens tot het monument aan de orde, hetgeen een bundel schetsen opleverde van soms min of meer anecdotisch karakter, elke echter vaak staande voor vele analogieën en met zo nu en dan een blik terzijde naar het algemene maatschappijbeeld van de betrokken periode. Behalve dus een enigszins regelmatig doorlopende kroniek, instantanés uit het leven van hen die zich met onze monumenten hebben bezig gehouden, behandeling van als onomstreden juist beschouwde ideeën, van de daarmee gepaard gaande kennelijk onvermijdelijke verkettering van oudere of andere ideeën en van het soms duidelijke gemis aan begrip voor de overweging, dat eens de eigen uitgangspunten weer evenzeer op de helling zullen worden gezetGa naar eind1. Persoonlijke meningen, hoe ook met kracht van argumenten en heilig vuur beleden, zijn nooit meer dan van betrekkelijke waarde en zo zullen wij met diepe ernst verkondigde opvattingen ontmoeten, waarvan de concrete resultaten ons achteraf met verbazing vervullen. De geloofwaardigheid van bepaalde theorieën zal wel eens in het gedrang blijken te komen, hetgeen alleen maar tot bescheidenheid kan stemmen ten aanzien van de nù gangbare opinies - welke overweging overigens niemand behoeft te beletten voor die opinies uit te komen. Geen mens en geen generatie kan beter handelen dan naar beste weten. Maar dat zou dan ook niet verzuimd moeten worden. De monumenten zelve zijn in ware zin lijdend voorwerp: zwijgend ondergaan ze de hun toegedachte ingrepen, dan wel berusten ze in het nalaten van enige ingreep. Bij tijden verkeert men in het onzekere wat beter, wat slechter, is of was... Hetgeen zich in ons land afspeelde kan niet altijd in het juiste licht worden gezien zonder vermelding van wat elders in Europa veel eerder geschiedde. Vandaar dat wel eens, zelfs al direct in het begin, een zijpad over de landsgrenzen zal worden ingeslagen, hetgeen bovendien past in ons internationaal monumentenjaar. De lezer zij voorts er op voorbereid mij te kunnen betrappen op inconsequenties, althans op beweringen die niet geheel of zelfs helemaal niet in overeenstemming zijn met eerder geuite. Voor veel landgenoten, van welke ‘kleur’ ook, lijkt beginselvaste rechtlijnigheid bijzonder waardevol, in de wereld der monumentenzorg - en niet alleen daar - echter leidend tot absurditeiten. Zo zal soms in een bepaald geval van een redenering worden uitgegaan die in een ander beslist niet aanvaardbaar kan zijn. Waarbij ik een uitspraak van Baudelaire in herinnering breng, volgens welke een der eerste mensenrechten zou zijn ‘le droit de se contredire’. Honni soit qui mal y pense... | |
[pagina VIII]
| |
De annotaties werden uitgebreider dan de gebruikelijke verwijzingen naar geraadpleegde literatuur. Ze bevatten ook beschouwingen of opmerkingen die voor goed algemeen begrip dienstig werden geacht of zo maar opwelden in verband met het onderwerp, echter in de tekst de gang van het verhaal te veel zouden onderbreken. Monumenten zijn wat grote en bescheiden geïnspireerden van verdwenen geslachten op het gebied der architectuur en de daarmee verband houdende beeldende kunsten tot stand hebben gebracht. Maar ze zouden daartoe niet in staat zijn geweest, hadden tijdgenoten hun niet de gelegenheid geboden. Een monument is daarom meer dan een op zichzelf staand rijk of simpel kunstwerk, het is voor wie goed toeziet een spiegelbeeld van een of meer hoofdstukken onzer geschiedenis. Door een monument te verzorgen behoeden wij dan ook niet alleen de daaruit sprekende schoonheid, maar doen wij tevens recht wedervaren aan de geest die voor onze eigene mede bepalend is geweest. In de portretten onzer ouders en grootouders vinden wij iets terug van onszelf,Ga naar eind2 al zijn er die dit niet altijd meer waar willen hebbenGa naar eind3. Monumentenzorg - het met liefde omringen van onze historische bouwwerken - is behalve een uiting van piëteit evenzeer een daad van welbegrepen eigenbelang; daarover zal voor en na worden gesproken. Die liefde heeft vaak ontbroken, heeft zich ook op velerlei wijze gemanifesteerd. Men kan, uitgaande van de eigen gedachtenwereld, bepaalde ideeën kritisch bezien; dat zal herhaaldelijk het geval zijn. Men beschouwe die kritiek echter als secundair mits toewijding aan het monument duidelijk herkenbaar zij; de vorm is minder essentieel dan de gezindheid. Toewijding aan onze monumenten - voor wie het hart hem die niet vermag in te geven en evenmin overtuigd wenst te worden, lijkt verder lezen verloren tijd. Wie echter monumenten kan zien als menselijke scheppingen - geschonden of nog in volle pracht - met eigen leven en eigen ziel,Ga naar eind4 verwant aan leven en ziel van makers en gebruikers, zal wellicht voor wat hier bijeen werd gebracht enige belangstelling kunnen opbrengen. Jegens Staatsraad mevrouw dr. M.A.M. Klompé die, als minister, met wel wat lichtvaardig vertrouwen mij destijds opdroeg bestudering van deze materie ter hand te nemen, geef ik gaarne blijk van erkentelijkheid. |
|