Op den tytel.
Dus maald hier de Etskunst Quinquenpoix,
Prop vol van winderige Bázen,
Die door hun schreeuwen, roepen, rázen,
Wie op de Zuid-zé? hier; waar zo?
Den Windgod pógen te verschrikkén,
Tot dat die met een storm drie vier,
Hun geld verwiszeld in papier,
Waar aan dat zy in 't end verstikken;
Nog voeld Heer Windvang om den wind
Van Snoever zig de lenden méten,
Dog dat 's den misslag dank te wéten,
Waar door Heer Windvang zig verzind,
Maar neen; hy heeft zig niet verzonnen;
Want die om Wind zyn Geld verbruit,
En krygt voor 't Geld den Wind tot buit,
Heeft 't geen hy hebben wow gewonnen;
Daar Edeling aan d' and'ren kant
Wingaren doet in schyn geloven.
Dat hy het alles gaat te boven
Want aan de Bubbles bied de hand,
En ziet daar door het uur geboren,
't Geen van zyn lyden maakt een end'
Gints schreeuwd men weêr, Hei Purmerent!
Enkhuizen, Alkmaar, Dordregt, Horen,
Hier hebje winst nooit geen verlies.
Wie doet Zwol, op Harlingen?
De tyd is kort, niet lang te dingen.
Wie doet in déze Compagnies?
Ik, zeid Merkuur, die wel durf zwéren
Dat zo 'k niet haast wil beed'len gaan,
Meê moet tot gekheid overslaan!
Daarom verkoor ik déze kléren,
En Molentjes en Briefjes om
u onverwagt eens te verrassen,
Wy zullen by elkaâr wel passen,
'k Zeg u als Broeders wellekom;
En de Aap, die gy my ziet verzellen,
Blaast Wind, en uit dien wind komt niet,
Hoe naauw dat gy het ook beziet,
Als Bubbelende Water bellen.
| |