wel toegeven dat er toch waarheid was in hetgeen door het volk gemompeld werd.
- Er waren getuigen, zegt gij, die beweerden de gebroeders Swartz na bun vertrek uit het Witte Huis te hebben gezien?
- Na hun vertrek, zei Heinke met nadruk, zulks zou ik niet durven bevestigen.
- Hoe? Zijn ze dan niet vertrokken?
- Ik weet het niet, antwoordde Heinke, de schouders ophalend. - Ik begrijp niet meer hoe dit alles ineenzit, zei Moeder Genoveva.
- De personen, die beweren de Swartzen te hebben gezien konden niet zeggen of zij van Het Witte Huis of vervoerd werden, of wel in het bosch na hun vertrek werden aangevallen en aangehouden.
Het verwondert mij, Eerwaarde Moeder, dat gij van dat alles tot nog toe niets gehoord hebt.
- Ik heb zonderlinge zaken gehoord, antwoordde Moeder Genoveva met zonderlinge stem; doch ga voort, vriend Heinke: mijne beurt van spreken is nog niet gekomen.
- Ik bid u om verschooning, Eerwaarde Moeder, mijne bedoeling was niet onbescheiden te zijn.
- Ik weet het, Heinke, vertel nu verder.
- Er werd ons beweerd dat Goris en Tolk, twee loerjagers van beroep, op zekeren nacht, kort na dat men zich over de verdwijning der gebroeders Swartz had ongerust gemaakt, eene zonderlinge groep ontmoet hadden, dichtbij de kampplaats, boven den viersprong.
't Was eene groep gewapende ruiters, allen met een zwart masker vóór het gelaat.
- Er waren er zes, en, in 't midden van hen, insgelijks op paarden gezeten, doch de beenen onder den buik hunner rijdieren stevig vastgebonden, zaten de drie gebroeders Swartz.
Bij den ingang van het kamp echter hebben Goris en Folk ze uit het oog verloren, en nooit heeft men nog iets van hen gehoord.
Daags nadien werd gansch den omtrek doorzocht, en de oude graaf van Oudburg, een zeer laatdunkend en trotsch edelman, liet nochtans aan de mannen der wet toe zelfs het kamp, dat zijn eigendom is, van onder tot boven te doorzoeken.
Geen spoor.