Hij verwachtte er zich aan een handlanger van Zitzka of Zitzka zelf te zien opdagen.
Het onweer had uitgewoed en de maan drong door de wolken.
Ernest van Colmar kon nu opmerken dat hij zich midden eener eenzame vlakte bevond die door den weg in twee gesneden was. Op enkele meters afstand links den weg, zag hij een klein boschje en bijna op hetzelfde oogenblik zag hij eene groote donkere gestalte die uit dit boschje te voorschijn kwam.
't Was eene ruitergedaante die naar den weg reed.
Ernest van Colmar had enkel den tijd zijn zwaard te trekken: de vreemde ruiter stormde reeds op hem los.
De schok was zoo geweldig dat de jonge ridder uit den zadel gelicht werd en ter aarde stortte waar hij bewusteloos bleef liggen.
De overwinnaar zette nu voet ten gronde, ging naar den gevallene en goot hem uit een fleschje dat hij uit zijnen gordel genomen had, eenige druppels van zeker vocht in den mond.
Nauwelijks had dit de lippen van Ernest van Colmar bevochtigd, of het scheen den jongen ridder als werde hem gloeiend vuur in den mond gegoten. Het bewustzijn echter keerde dadelijk terug.
- Gij zijt dus in mijne macht, sprak de groote sombere gedaante met eene stem die uit het diepste der aarde scheen te komen, en dit door uwe eigene schuld, want gij zijt voor Satanaïs in 't strijdperk getreden, niet uit loutere vriendschap, maar uit liefde.
Ik wist wel dat zij nooit een ander gevoel dan hartstochtelijke liefde inboezemen zou, en het is dank aan dien hartstocht dat ik steeds overwonnen heb.
Doch luister, gij kunt u van het recht dat ik op u heb vrij koopen zoo gij de voorwaarden, die ik u stellen ga, wilt aannemen Die voorwaarden zullen echter in geen de geringste mate uwe hoogmoedige menschelijke zwakheden krenken. Zweer mij derhalve dezelve aan te nemen.
- Het zij zoo, antwoordde van Colmar, gij hebt mij overwonnen en ik ben in uwe macht. Ik stem dus toe uwe voorstellen aan te nemen op voorwaarde dat deze niets strijdigs bevatten met mijne eer van edelman.
- Wat ik verlang is dat gij binnen de zeven dagen Brussel en zelfs het land verlate om naar Weenen, of, zoo gij verkiest, naar Bohemen terug te keeren; ik verlang ook dat gij