Herman kweten zich beiden van de hun opgelegde boodschap.
Beiden echter hadden uitdrukkelijken last mijn na uitvoering der hun gedane opdracht onmiddellijk te komen vervoegen; en geen hunner is weergekomen. Denkelijk echter zal ik ze te Brussel ontmoeten, tenzij.....
Hier werd de ridder in zijne overpeinzingen gestoord door de terugkomst der dienaars van welken de eene schenkbord met glazen, de andere eene zilveren met wijn gevulde kan aanbrachten.
- Ik drink uwe gezondheid en uw eeuwig welvaren, zei van Colmar, een beker met wijn nemend dien hij aan de schoone jonge vrouw aanbood, na er eerst volgens boheemsch gebruik, zijne lippen aan bevochtigd te hebben.
- Ik dank u, edele heer ridder, antwoordde de aangesprokene, en drink op het welslagen der door u ondernomen plannen.
Het eenig oog van Zitzka schitterde onheilspellend bij het hooren van dien heildronk.
Hij bedwong zich echter, nam insgelijks een beker, stiet dezen tegen dien van den ridder en ledigde hem in een enkelen teug.
- Ik hoop dat gij ten minste tot morgen blijven zult, zei de Bohemer, ons kamp is geen paleis, doch mijne mannen zullen u daarom niettemin een gevoeglijk leger verschaffen.
- Ik voeg mijn wensch bij dien van onzen geëerden aanvoerder, sprak op hare beurt de jonge vrouw.
- In dit geval ware eene weigering van mijnentwege onverschoonbaar, antwoordde Ernest; andermaal een blik van bewondering op de jonge vrouw werpende: ik zal dus van de gulle gastvrijheid gebruik maken, mij door de schoone.....
- Mijn naam is Satanaïs, zei de jonge vrouw, die bemerkte dat de ridder niet wist hoe den begonnen zin te voltooien.
- Satanaïs? herhaalde Ernest van Colmar met de grootste uitdrukking van verbazing.
- Zonderlinge naam, niet waar, heer ridder? zei Satanaïs, en een pijnlijk glimlachje speelde om hare rozenlippen.
- Al ben ik weinig in oostersche talen t' huis, ik begrijp toch de verschrikkelijke beteekenis van dien naam.
- Verschrikkelijker zijn nog de geheimzinnige omstandigheden waarin onze beschermelinge dien naam ontving, zeide Zitzka.
- Welke zijn dan die omstandigheden? vroeg de jonge ridder.
- Het is mij niet geoorloofd die zonder de toestemming van Satanaïs aan vreemden toe te vertrouwen.