Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] E.v.O. In 't Schipperskwartier. Wij dragen een versleten pak, Als we aan ons kantje spelen, Een grove broek, een scheeve klak, Maar 't kan ons weinig schelen. Wij geven om fijnheid en schoonheid geen zier; Maar flink en gezond zijn, dat is ons pleizier! Wij leven louter van de straat. Van spelen en ravotten; Bij ons heet ieder kameraad En deelt men veeg en motten. Al regent het klappen langs daar en langs hier, Wij maken dan later weer dubbel pleizier! [pagina 79] [p. 79] Wij kniezen niet om buil en schram, Die we opdoen bij het spelen; Nooit zijn ons beenen stijf en stram Of denken we aan vervelen. Die hier maar wil zoeken vindt immer pleizier; Dat 's kenmerk van 't kantje, het Schipperskwartier! En denkt gij ons wat grof van draad, Daar wij met kracht soms spreken; En vreest gij soms ons kattekwaad, Ons kleine-guitenstreken; Dat zit in ons bloed, dat 's ons lust en pleizier; Dat 's 't kenmerk der jongens van 't Schipperskwartier! Maar zijn wij de eersten op de straat In kuren en in grappen, Gij zult bij ons een kameraad Op leugens nooit betrappen. Men is aan geen kantje rondborstig als hier; Daarom zijn wij trotsch op ons Schipperskwartier! Vorige Volgende