Versjes en liedjes voor 't jonge volkje
(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
E.v.O.
| |
[pagina 59]
| |
Hij snapt naar worm en kikkertjes,
Hij speurt hen op in 't riet;
Geen vijverplas, geen beek of gracht,
Waar g'hem niet zoeken ziet.
Hij kruist zijn stelten onder 't lijf
En slaat zijn vlerken uit,
En zie, daar vaart hij recht naar 't nest
Met zijnen kostbren buit.
Hij kleppert hier, hij kleppert daar;
En als uit ieder ei
Een sneeuwwit, piepend kleintje breekt,
Dan klept hij eens zoo blij.
De kleintjes vinden 't goed in 't nest,
Waar Moe hun veertjes strijkt;
Zij piepen, als hun lieve Vaâr
Hun recht in de oogjes kijkt.
Daar wordt met lust gepikt, geslikt
Van Vaders kosbren buit;
Elk kleintje groeit, dat Moeder 't ziet,
En zet zijn vleugels uit...
En op een zonn'gen zomerdag,
Wat vliegt daar uit, zoo blij?...
Jan Spillebeen en Moe-de-vrouw
En heel 't gezin er bij!
|
|