Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Klein Duimken. Er was zoo eens een ventje, Klein Duimken is zijn naam; Maar was hij klein en teeder, Te grooter is zijn faam. Een stopnaald was zijn sabel, Daar hieuw hij mêe in 't rond: Hij dreigde honderd mieren, Die hij aan 't draven vond. Hij droeg een solferstekje Gelijk een dreigend roer; En zag hij hommels vliegen, Dan lag hij op de loer. Een zilvren vingerhoedje, Dat paste op Duimkens hoofd; Dat had hij uit de naaidoos Van Moeder weggeroofd. Soms riep zij: ‘Kleine deugniet, Pas op, als ik u grijp!’ Dan ging hij zich verbergen In eene mollepijp. [pagina 48] [p. 48] Want Duimken was zoo nietig, Dat gij hem nauwlijks zaagt; Eens had zijn Moe haar zoontje Met 't vuilblek weggevaagd... Eens zat hij aan de suiker Te snoepen in de kast: Nog nooit had aardig Duimken Zoo lekker zich vergast. Zijn Moeder wou hem vatten, Maar Duimeloot ontliep: ‘Gij kunt mij toch niet krijgen, He, moeder?... Sliep, sliep, sliep!’... Hij zwom in Moeders waschkuip En duikelde in de goot; Dat leerde 'm eens een kikker, Die spartelde in de sloot... Hij zag eens schepen varen. Toen wou klein Duimken mêe; Hij zocht een groote nootschelp En droeg zijn schip in zee. Maar door dat heftig schomm'len Kreeg Duimken erg het land;... Toen zocht hij gauw wat warmte In Moeders kousenmand... [pagina 49] [p. 49] Hij wou eens melk gaan drinken Uit moeders groote kom; Hij sprong,.. hij trok,.. hij duwde,.. En wip!... de tas viel om! E.v.O Klein Duimken wist gelukkig Waar Moeders veger stond; Hij schaterde als een bengel, Toen Moe geen Duimken vond .. Eens lag hij in de weide, Van guitenstreken moe; Daar stond met smaak te grazen Een dikke, vette koe. [pagina 50] [p. 50] Klein Duimken sliep en droomde, Hij dacht zich groot en knap; Het koeiken sloeg hem binnen Met éénen enklen hap. Maar 't beest kon 't niet verteren, 't Viel neer met éénen slag; En zie, toen 't beest gedood werd, Kwam Duimken voor den dag. Wat was nu Moeder blijde, Na 't zoeken en 't verdriet! Was Duimken nóg zoo'n schelmpje, Hem missen kon zij niet!... 'k Weet niet waar 't ventje nu is, Maar één ding weet ik toch: Is Duimken niet gestorven, Dan leeft hij zeker nog! Vorige Volgende