Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Pietje Nooittevrêe. Mijn buurtje, dom en grillig, Vindt nergens vrede mêe; Men noemt hem ook niet anders Dan Pietje Nooittevrêe. Wanneer hij 's morgens opstaat, Is 't altijd wat te vroeg; En gaat hij 's avonds slapen, Dan is 't niet laat genoeg. Het eten wil niet smaken, 't Is flauw of wel te zout; Het wêer is voor ons ventje Te drukkend of te koud. De school met al haar meesters Is hem een ware hel; Daar moet hij zweeten, wroeten, Daar straft men veel te snel. Na schooltijd, onder 't spelen, Moet hij de voorste staan; En gaat het naar zijn zin niet, Dan is er ‘valsch gedaan’. [pagina 31] [p. 31] 't Is één geklaag en grollen, Eén kijven, anders niet; Ik vraag mij, hoe zoo'n kerel Zichzelf nog gaarne ziet! . . . . . . . . . . . Als ik u iets mag raden, Laat hen maar liefst met vrêe; Laat ze in hun vet maar braden, Zoo'n Pietjes Nooittevrêe! Vorige Volgende