Zeven eeuwen Nederlandse muziek
(1949)–W.H. Thijsse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Aan de nagedachtenis van WILLEM VAN THIENEN, in leven organist der Oude Kerk te Delft. | |
[pagina 2]
| |
Afb. i. J.P. Sweelinck
| |
[pagina 5]
| |
Ten geleideDit boek ‘beperkt’ zich tot de geschiedenis der muziek in de Noordelijke Nederlanden, niet zozeer uit principiële dan wel uit propagandistischpaedagogische en technische overwegingen. Uit oogpunt van voorlichting: de Nederlander (in de huidige zin des woords) is zich nog steeds niet bewust van het feit dat zijn voorvaderen niet alleen schilderden, dichtten, bouwden, handelden en streden, maar dat zij ook musiceerden. In het gunstigste geval herinnert hij zich de zgn. ‘Nederlandse’ scholen en de naam Sweelinck. Verder meent men dat onze muziekgeschiedenis tussen Sweelinck en Diepenbrock gekenmerkt wordt door een geprononceerde steriliteit. Hoewel naar onze mening Noord en Zuid niet te scheiden (wel te onderscheiden) zijn, kwam het ons voor dat de onjuistheid en onhoudbaarheid van deze mening met meer kans op succes te bestrijden zouden zijn door beperking tot het Noorden. Het muzikaal minderwaardigheidsgevoel van de Noord-Nederlander eist doelbewuste bestrijding! De aandacht moet gevestigd blijven op de muziek der Noordelijke gewesten, hoe belangrijk die van het Zuiden ook was en is. Het hemd is nader dan de rok!
***
Principieel zijn begrippen en feiten uit de algemene muziekgeschiedenis, die algemeen bekend verondersteld mogen worden, alsmede de resultaten van recente publicaties, meer vluchtig behandeld. Naar de bedoelde publicatiesGa naar voetnoot1) wordt dan in een voetnoot verwezen. De rijke oogst van musicologische literatuur is bovendien, dank zij de sterk gestegen consumentie der laatste jaren, breed verspreid en algemeen toegankelijk. Moest dus het weefsel van het naadloze kleed, waarmee dit boek vergeleken kan worden, op bepaalde plekken wat minder dicht zijn, elders meende ik het weer zwaarder te moeten maken. Met meer nadruk zijn nl. de gedeelten behandeld, die van actueel belang geacht kunnen worden (bv. het volkslied als autochtone muziekuiting, en onder invloed van het Gregoriaans; het Calvinistische psalmgezang en de 17e eeuwse huismuziek). Naast de ‘actualiteiten’ vroegen de resultaten van eigen | |
[pagina 6]
| |
bronnen- en archiefstudies wat meer aandacht. Daar de nadruk valt op de eenheid, op het geheel, moesten vooral de laatste wat in de schaduw treden. De biografie van Groneman evenwel brengt nieuwe feiten. Het zwaartepunt der noviteiten ligt echter in de afbeeldingen en in de notenvoorbeelden. Een deel van deze laatste (nl. de nummers 21, 27, 41, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 72, 73, 74 en 75) verschijnt hier voor 't eerst in gedrukte vorm, een groot deel daarnaast is ontleend aan bronnen die niet algemeen toegankelijk zijn. Het illustratie-materiaal is evenzeer grotendeels nieuw. Wat de getekende portretten betreft: deze zijn ten dele vervaardigd naar bestaande afbeeldingen, ten dele een combinatie hiervan (dat van J. Röntgen b.v.), voor een ander deel zijn ze direct naar het leven (Andriessen, Badings, Flipse, Voormolen). Ook van het fotografische materiaal krijgt hier het merendeel zijn première. Gestreefd werd naar nauwe aansluiting bij de tekst en naar onderling verband. Zo krijgt men b.v. een vrij volledig beeld van de ontwikkeling van de notendruk, ook verschillende stadia uit de geschiedenis der instrumenten zijn weergegeven (van de blokfluit b.v.). Behalve de reeds genoemde tekeningen worden hier voor het eerst gepubliceerd de afbeeldingen 10a, 13, 17, 20, 21, 23, 25, 26, 29, 30, 30a, 46, 48, 50, 52, 54 en 55. Tot slot: mijn oprechte dank aan allen, die aan het tot standkomen van dit boek hebben meegewerkt. Op de eerste plaats mijn vrouw, die de tekeningen verzorgde, dan mijn oud-leraar Prof. Dr K. Ph. Bernet Kempers, die mij verschillende waardevolle wenken gaf, verder het personeel van de Muziekhistorische afdeling van het Haagsche Gemeente-Museum (conservator D.J. Balfoort), en tenslotte Dr Ir A. Korevaar, bibliothecaris der T.H. bibliotheek te Delft, die mij toestond de fotocopieën op het atelier van die instelling te doen vervaardigen. De fotograaf, de heer Ritter, zij hier in het bijzonder dank gebracht voor de wijze, waarop hij zijn werk verrichtte. Th. |
|