hebben met elkaar, en we willen jelui graag helpen. Begrepen?’
‘Ja Meester,’ zeiden ze.
‘Omme - vier uur?’ vroeg Ko, om maar wat te zeggen.
‘Vraag dat maar, ja,’ antwoordde de meester. Hij gaf ze allebei een hand, en ze stoven het lokaal uit. Bij de deur kwamen ze den bovenmeester tegen.
‘Zoo, geleerden,’ sprak die. Ze kregen een kleur, en grinnikten.
Buiten stond Henk te wachten. ‘Wat is er?’ vroeg-ie onder 't meelopen.
‘Geheim,’ zie Ay met 'n stalen gezicht.
‘Wat voor 'n geheim?’ vroeg Henk.
Ko dacht aan de geschiedenisles, 'n mop van Maurits:
‘Henk,’ zie hij plechtig, ‘kun je een geheim bewaren?’
‘Kom nou!’
‘Geef antwoord: kun jij een geheim bewaren?’
‘Natuurlijk.’
‘Nou, ik óók, en daarom vertel ik je niets.’
En of Henk al zanikte en aan 't gissen ging, Ay en Ko vertelden niets, en lachten elkaar geheimzinnig toe.
Henk kreeg eindelijk 't land, en ging een eind van ze af loopen. Dat was juist wat de twee wilden; nu konden ze er over praten.... ‘Fijn, hè,’ begon Ko. Maar vóór nog Ay iets had kunnen antwoorden, kwam Henk er weer aangevlogen, en Ay zweeg als een mof.
‘Hè, wat 'n jongens,’ zei Henk. Maar hij bleef naast ze loopen.
Zoo kwamen ze voor den winkel. Henk en Ko wipten naar binnen, en Ay liep naar z'n eigen huis.
Ko vertelde ‘'t geheim’ aan Moes; en Henk hoorde 't toen metéén ook. ‘Dan moet je om vier uur maar dadelijk thuis komen,’ zei Moe, ‘want ik kan den winkel niet alleen laten.’ Toen gaf ze Ko onverwachts een zoen, en Henk en Miep ook. Zeker voor de gelijkheid.
Vóór vieren mocht Ko 't school al uit, en hij holde naar huis. Moes stond al aangekleed te wachten en ging dadelijk de deur uit.
Ko bleef alleen met Miep. Het kind praatte druk in d'r rare taaltje, maar Ko luisterde niet. Hij was te veel in gedachten.
Leeren, verder leeren. Dat kostte geld. Met Ay, dat zou wel gaan; die had een vader, en een grooten broer. Maar hij, Ko; enkel een